Uitspraak
verder te noemen verzoeker.
1.De procedure
- het wrakingsverzoek van [verzoeker] ;
- de e-mail van verzoeker van 11 april 2022;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft verzoeker, benoemd tot bewindvoerder, een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter mr. R.A. Borm. Dit verzoek volgde na een telefonisch gesprek op 1 april 2022, waarin de rechter opmerkingen maakte over de registratie van verzoeker als bewindvoerder. Verzoeker voelde zich door deze opmerkingen negatief beoordeeld en meende dat de rechter vooringenomen was. Het wrakingsverzoek werd op 4 april 2022 ingediend, maar de rechter gaf aan niet in het verzoek te berusten. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het wrakingsverzoek ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat de procedure waarin het gesprek plaatsvond, niet valt onder de wrakingsbepaling van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat er geen sprake was van een procedure waarin een beslissing in een geschil werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de wrakingsbepaling enkel van toepassing is op dagvaardings- en verzoekschriftprocedures. Aangezien er geen andere wettelijke grond was voor het wrakingsverzoek, verklaarde de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. Deze beslissing werd op 25 april 2022 genomen door de rechters M.J.L. Holierhoek, N. van der Ploeg – Hogervorst en E. van Noort, en werd in het openbaar uitgesproken.