ECLI:NL:RBZWB:2022:2360

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9002
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering aan (ex-)werknemer op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2022, werd het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen aan (ex-)werknemer Hoeder behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen het besluit van 29 september 2020, waarin het UWV had geweigerd om aan Hoeder een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden is uitgegaan van het SV-loon voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de berekening van het UWV, maar de rechtbank oordeelde dat de berekeningen van het UWV correct waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van Hoeder inderdaad onder de 35% bleef. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het UWV wel het griffierecht van eiser moest vergoeden en de proceskosten moest vergoeden, vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak benadrukt het belang van het SV-loon in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en bevestigt dat er pas recht op een WIA-uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9002 WIA

uitspraak van 26 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering om aan (ex-)werknemer Hoeder een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in [plaatsnaam] op 15 maart 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam vertegenwoordiger 1] (Head Operations) en
[naam vertegenwoordiger 2] (HR-manager). Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.M. van Gent.

Overwegingen

1.
Feiten
(Ex-)werknemer Hoeder was sinds 27 oktober 2015 werkzaam bij [naam eiser] . (eiser/ [naam eiser] ) als chief officer/stuurman. Voor dat werk is hij op 4 april 2018 uitgevallen vanwege medische beperkingen. Hoeder heeft van 25 maart 2019 tot 5 april 2020 op basis van een inleenovereenkomst als medewerker groenvoorziening / medewerker hovenier gewerkt bij [naam bedrijf] (Sandee) voor 37 uur per week. Bij dit bedrijf heeft Hoeder vanaf 5 april 2020 na het doorlopen van een spoor II-traject een dienstverband voor bepaalde tijd gekregen.
Hoeder heeft op 9 januari 2020 een WIA-uitkering aangevraagd bij het UWV.
Bij besluit van 10 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 1 april 2020 aan Hoeder een WIA-uitkering toe te kennen, omdat Hoeder wordt geacht minder dan 35% arbeidsongeschikt te zijn (31,55%). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, onder wijziging van Hoeders mate van arbeidsongeschiktheid naar 31,57%.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft geweigerd aan Hoeder een WIA-uitkering toe te kennen per 1 april 2020.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
In artikel 1, aanhef en onder i, van het Schattingsbesluit is bepaald dat onder refertejaar wordt verstaan het refertejaar bedoeld in artikel 13 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). Op grond van artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt onder refertejaar verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
In artikel 7a, eerste lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA, wordt vastgesteld door het loon, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, dat de verzekerde of de jonggehandicapte met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar, waarbij het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid het loon verdiend met maatgevende arbeid en het aantal uren van de maatgevende arbeid in volledige aangiftetijdvakken in aanmerking worden genomen en daarbij de aangiftetijdvakken buiten beschouwing worden gelaten waarin geen sprake is van maatgevende arbeid van de verzekerde of de jonggehandicapte of waarin sprake is van arbeid in een urenomvang die niet maatgevend is.
4.
Arbeidskundige beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt vast dat in dit beroep enkel arbeidskundige gronden zijn aangevoerd door eiser. Het geschil beperkt zich dan ook tot de arbeidskundige beoordeling door het UWV, zoals deze is gebaseerd op rapportages van arbeidsdeskundige Buijsse van
9 maart 2020, arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) [naam arbeidsdeskundige 1] van 20 augustus 2020 en arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige 2] van 11 november 2020.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe het maatmanloon moet worden vastgesteld en hoe de inkomsten uit arbeid moeten worden berekend.
4.3.1.
Het UWV heeft voor de vaststelling van het maatmanloon aangesloten bij het SV-loon zoals dit is opgenomen in de systemen van de Belastingdienst. Eiser gaat bij zijn berekeningen uit van het brutoloon. De rechtbank overweegt dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden uitgegaan van het SV-loon. [1] Dit is immers het loon waar premies over worden betaald. Het UWV is dan ook op goede gronden uitgegaan van het SV-loon. Niet in geschil is dat het SV-loon van Hoeder bij Seacontractors € 34.774,87 bedraagt. Voor de berekening van het maatmanuurloon is het UWV uitgegaan van 57,36 uur per week. Het maatmanuurloon is daarmee, na indexatie, vastgesteld op € 12,45.
4.3.2.
Het UWV heeft de inkomsten uit arbeid vastgesteld aan de hand van Hoeders salarisstrook van Sandee over de maand mei 2020. Eiser heeft terecht opgemerkt dat het hierbij gaat om brutoloon. Zoals hiervoor al is overwogen, is dat niet juist. Ook bij de inkomsten moet worden uitgegaan van het SV-loon. Ter zitting heeft het UWV aan de hand van de salarisstrook toegelicht hoe het SV-loon moet worden vastgesteld. De rechtbank volgt deze berekening. De berekening ziet er als volgt uit. Het SV-loon op Hoeders salarisstrook van Sandee is € 2.174,28. Dit bedrag wordt verminderd met het uitbetaalde vakantiegeld (€ 293,53) en vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Dit resulteert in een totaal SV-loon van € 2.031,21. Het SV-uurloon moet dan worden vastgesteld op € 12,62. [2]
4.3.3.
Rekening houdend met de door het UWV vastgestelde reductiefactor 37/57,36 bedraagt het uurloon € 8,14. Als dit uurloon wordt afgezet tegen het maatmanloon leidt dit tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
4.4.
Eiser heeft gesteld dat de reductiefactor niet juist is berekend. Eiser betrekt bij de berekening van het gemiddelde uurloon per week ook de weken dat eiser niet op het schip aanwezig is. De rechtbank zal in het midden laten welke berekening juist is. Ook als eiser wordt gevolgd in zijn berekening leidt dat namelijk niet tot een andere mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
4.5.
Uitgaande van de reductiefactor zoals eiser deze heeft berekend, is het uurloon van de werkzaamheden 11,10 (37/42,07 x 12,62). Bij de berekening van het maatmanloon per uur is eiser uitgegaan van het brutoloon. Zoals eerder al is opgemerkt, is dat onjuist en moet worden uitgegaan van het SV-loon. Als eisers berekening wordt toegepast op het SV-loon leidt dit tot een maatmanuurloon van € 16,97. [3]
Als het uurloon van de verdiensten € 11,10 wordt afgezet tegen het maatmanuurloon van
€ 16,97 leidt dit tot de volgende berekening;
€ 16,97 – € 11,10
€ 16,97 x 100% = 34,59% arbeidsongeschikt.
Deze berekening leidt dus onveranderd tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
Het verschil in de berekening zoals eiser deze heeft opgesteld wordt dus niet veroorzaakt door een onjuiste reductiefactor, maar door het feit dat eiser van het brutoloon is uitgegaan in plaats van het SV-loon.
4.6.
Er bestaat pas recht op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Daarom heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank de WIA-uitkering terecht aan Hoeder geweigerd per 1 april 2020.
4.7.
Omdat het UWV aan het bestreden besluit een onjuiste berekening ten grondslag heeft gelegd en dit pas in beroep ter zitting heeft hersteld, kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu Hoeders mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft en niet aannemelijk is dat eiser in zijn belangen is geschaad. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert en het beroep ongegrond wordt verklaard.
5.
Proceskosten en griffierecht
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht. Ook zal de rechtbank het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 26 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste lid, onder a, van het Schattingsbesluit.
2.€ 2.031,21 x 12 maanden : 52,2 weken : 37 uren per week = € 12,62.
3.€ 34.774,87 : 52,2 weken : 42,07 uren per week = € 15,84. Rekening houdend met indexering 116,9/109,1 is dat € 16,97.