ECLI:NL:RBZWB:2022:236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2650
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake compensatie transitievergoeding

Op 21 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen een eerdere uitspraak van 13 oktober 2021, waarin haar beroep tegen de beslissing op bezwaar van het UWV niet-ontvankelijk was verklaard. De opposante had beroep ingesteld tegen de beslissing van 5 mei 2021 van de Raad van bestuur van het UWV, die betrekking had op een compensatie voor een betaalde transitievergoeding en de terugvordering van het verschil met een eerder vastgestelde, hogere compensatie. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroepschrift te laat was ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring.

In de verzetzaak werd enkel beoordeeld of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De opposante voerde aan dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat zij hoopte in overleg met het UWV tot een herziene beslissing te komen. Door ziekte van de directeur was het echter niet mogelijk om het beroepschrift tijdig en compleet in te dienen. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het instellen van beroep wettelijk was bepaald en dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de niet-ontvankelijk verklaring rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat de opposante zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van het beroepschrift en dat de door haar aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de niet-ontvankelijk verklaring te weerleggen. Het verzet werd ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2650 CRTV V

uitspraak van 21 januari 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposante] , te [plaatsnaam] , opposante.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 5 mei 2021 van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake een compensatie voor een betaalde transitievergoeding en de terugvordering van het verschil met een eerder vastgestelde, hogere compensatie.
Bij uitspraak van 13 oktober 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het verzet is ter zitting behandeld in Breda op 21 december 2021. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat het beroepschrift te laat is ingediend.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de zaak ten onrechte vereenvoudigd is afgedaan. Opposante beaamt dat het beroepschrift te laat is ingediend, echter volgens haar is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Opposante stelt dat zij de hoop had in overleg met het UWV buiten de rechtbank om tot een herziene beslissing op bezwaar te komen. Het herziene besluit bleef echter uit. Het was op dat moment, door ziekte van de directeur, niet (meer) mogelijk om het beroepschrift tijdig en compleet in te dienen. Door voornoemde omstandigheden is er niet aan gedacht om een voorlopig beroepschrift in te dienen en dit op een later tijdstip aan te vullen. De consequentie van een niet-ontvankelijkverklaring (het niet meer kunnen behandelen van de zaak over een schadepost van € 14.911,43) staat volgens opposante niet in verhouding tot een overschrijding van de beroepstermijn met enkele dagen.
4. De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor het instellen van beroep tegen een beslissing op bezwaar is bepaald in de Awb. [1] Niet in geschil is dat het beroepschrift buiten deze wettelijke termijn bij de rechtbank is ingediend en ontvangen. In beginsel leidt dit tot het niet-ontvankelijk verklaren van het ingediende beroep. Dit is slechts anders als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [2] Dit betekent dat sprake moet zijn van zeer bijzondere omstandigheden waarom de indiener niet binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft kunnen indienen.
5. De verzetrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden waardoor een niet-ontvankelijk verklaring achterwege dient te blijven.
Daartoe overweegt de verzetrechter dat opposante de mogelijkheid had om tijdig beroep in te stellen. Afwezigheid van een directeur door ziekte of het voeren van overleg met het UWV staat niet in de weg aan het tijdig indienen van een (voorlopig) beroepschrift. Dat opposante de keuze heeft gemaakt om dit niet te doen, dient voor haar rekening en risico te blijven. Het door opposante gestelde belang bij het inhoudelijk behandelen van het beroep maakt dit niet anders. De Awb biedt in het kader van de ontvankelijkheid geen ruimte voor een belangenafweging. Opposante is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van een beroepschrift ter veiligstelling van de termijn en haar belangen.
6. In wat opposante heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 13 oktober 2021. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 21 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:8 en 6:9 van de Awb.
2.Artikel 6:11 van de Awb.