Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
2.Overwegingen
3.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Breda. De heffingsambtenaar van de gemeente had de WOZ-waarde voor het jaar 2020 vastgesteld op € 400.000, maar na bezwaar van de belanghebbende was deze waarde verlaagd naar € 380.000. De belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 31 maart 2022 zijn zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar verschenen, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door zijn partner en de heffingsambtenaar door een taxateur.
De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De belanghebbende stelde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat deze zou moeten worden vastgesteld op € 312.000. De heffingsambtenaar verdedigde de waarde van € 380.000 en onderbouwde deze met een waardematrix en referentiewoningen. De rechtbank oordeelde dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende en dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast had voldaan en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard.
De uitspraak benadrukt het toetsingskader voor WOZ-waarden en de rol van vergelijkingsmethoden bij de waardebepaling. De rechtbank heeft ook ingegaan op de argumenten van de belanghebbende over willekeur en het gelijkheidsbeginsel, maar heeft geconcludeerd dat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het beroep ongegrond te verklaren, waarmee de vastgestelde WOZ-waarde van € 380.000 in stand blijft.