ECLI:NL:RBZWB:2022:2343

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
02/306348-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake drugshandel en verkeersdelicten met vuurwapengebruik door politie

Op 28 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het willen uitvoeren van ongeveer 10 kilo hennep naar het buitenland, het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs, en het schenden van verkeersregels met levensgevaarlijke gevolgen. De verdachte, geboren in 1986 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave, was niet ingeschreven in de basisadministratie en had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de zitting op 14 april 2022 heeft de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, de beschuldigingen uiteengezet, terwijl de verdediging door mr. P.A. Groenhuis werd vertegenwoordigd.

De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks de argumenten van de verdediging over schending van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam. De rechtbank concludeerde dat het gebruik van een vuurwapen door de politie gerechtvaardigd was, gezien de levensgevaarlijke situatie die de verdachte veroorzaakte tijdens zijn vlucht. De verdachte had verkeersregels ernstig geschonden en was betrokken bij een achtervolging door de politie, waarbij hij opzettelijk levensgevaarlijke situaties creëerde.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten, waaronder de drugshandel en het gevaarlijke rijgedrag, een zware straf rechtvaardigde. De uitspraak benadrukte de noodzaak van bescherming van de samenleving tegen dergelijke criminele activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/306348-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ongeveer 10 kilo hennep buiten Nederland wilde brengen dan wel aanwezig heeft gehad;
een vals identiteitsbewijs voorhanden heeft gehad;
diverse verkeersregels ernstig heeft geschonden waardoor hij levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen veroorzaakt heeft;
zonder rijbewijs heeft gereden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 11 Grondwet) is door de overheid in deze zaak in dusdanig ernstige mate geschonden met dermate ernstige gevolgen voor verdachte dat er geen sprake meer is van een behandeling die aan de beginselen van een goede procesorde voldoet. De verdediging heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een geval waarin de politie gebruik mocht maken van een vuurwapen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het protocol uit de ambtsinstructie niet is gevolgd. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van het vuurwapen door de politie niet voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Ten onrechte gebruik maken van een vuurwapen bij de aanhouding moet worden gezien als een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Verdachte heeft ervoor gekozen zich in te laten met een drugsdeal, is ervandoor gegaan toen hij door de politie op heterdaad betrapt werd, heeft stoptekens genegeerd, heeft levensgevaarlijk gedrag op de weg veroorzaakt en toen hij gestopt werd door de bestuurster van een busje heeft hij ervoor gekozen verder te voet te vluchten. Het handelen van de politie is niet disproportioneel. Er is geen sprake van een vormverzuim. Als de rechtbank wel van oordeel is dat er sprake is van een vormverzuim dan hoeft hierop niet met niet-ontvankelijkheid gereageerd te worden, strafvermindering zou dan aan de orde zijn. Er is geen sprake van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in art. 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek (verdere) vervolging moet plaatsvinden. Indien het Openbaar Ministerie beslist om tot vervolging over te gaan, leent deze beslissing zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke toetsing door de rechter. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de rechter tot het oordeel komen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging omdat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
In deze strafzaak doet zich de vraag voor of het vuurwapengebruik van de politie, waarbij de verdachte in het been en in de bil is geschoten, volgens de daarvoor geldende regels heeft plaatsgevonden, en zo nee, of dit tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie moet leiden.
Was het gebruik van een vuurwapen geoorloofd?
De rechtbank stelt allereerst vast dat in artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie) is vastgelegd wanneer het gebruik van een vuurwapen door de politie is geoorloofd. Dit is in de volgende situaties, te weten:
Om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;
Om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf
1. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of
3. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
In de onderhavige zaak is door [verbalisant 1] gezien dat op de parkeerplaats van de woonboulevard in Breda uit een kofferbak twee sportassen en een doos zijn gehaald en geplaatst in de kofferbak van de Belgische auto van verdachte. [verbalisant 1] dacht dat er mogelijk sprake was van een drugsdeal. Vervolgens is de politie een achtervolging van verdachte gestart.
Verdachte heeft een stop- en volgteken en waarschuwingssignalen van de politie genegeerd en probeerde daarop de politieauto’s met hoge snelheid te ontvluchten. Tijdens zijn vlucht heeft verdachte diverse malen opzettelijk en in ernstige mate de verkeersregels geschonden en levensgevaarlijke situaties met bijna ongevallen op de weg veroorzaakt. Verdachte is hard door rood licht gereden, en is, onder andere, meerdere keren gekeerd op de A58 en tegen het verkeer in gaan rijden, terwijl er druk verkeer op die snelweg was.
Nadat hij de laatste keer gekeerd was op de A58, en wederom tegen het verkeer was ingereden, werd hij klemgereden door een verkeersdeelnemer. Hij verliet daarop door een raam zijn auto, klom over de vangrail van de middenberm van de A58, stak deze weghelft direct over, terwijl daar verkeer met hoge snelheid reed, en rende naar de toerit voor de A58 waarop het eveneens druk met verkeer was.
Hierdoor heeft verdachte diverse keren de lichamelijke integriteit van andere verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht. De achtervolgende verbalisanten kwalificeerden dit rijgedrag dan ook – terecht – als verdenking van een poging tot doodslag, een strafbaar feit waarvoor 10 jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is er sprake van een situatie zoals genoemd in artikel 7 onder b juncto 1 en 2 van de Ambtsinstructie en was het gebruik van een vuurwapen geoorloofd.
Is er conform de regels met het vuurwapen geschoten?
In artikel 10a van de Ambtsinstructie is omschreven welke regels er zijn met betrekking tot het waarschuwen en het lossen van waarschuwingsschoten. Dit artikel luidt als volgt:
“De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, zal schieten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing, die zo nodig vervangen kan worden door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.”
De rechtbank stelt vast dat verbalisant [verbalisant 2] acht keer met zijn vuurwapen heeft geschoten, waarvan vier kogels verdachte hebben geraakt. Voorafgaand aan het schieten heeft [verbalisant 2] wel “Staan blijven” geroepen, maar heeft geen waarschuwingsschoten gelost, zoals onder andere blijkt uit het feit dat de acht hulzen nagenoeg bij elkaar zijn teruggevonden. Daarmee staat vast dat niet voldaan is aan de eisen gesteld in de eerste volzin van artikel 10a van de Ambtsinstructie.
De rechtbank is echter van oordeel dat de waarschuwing achterwege kon blijven omdat de omstandigheden van het geval de waarschuwing niet toelieten, zoals bepaald in de tweede volzin van artikel 10a van de Ambtsinstructie. Deze omstandigheden zijn de volgende.
Op het moment dat verbalisant [verbalisant 2] de schoten loste, was verdachte bezig een drukke snelweg, in de buurt van een toerit, over te steken. Gelet op het acute gevaar voor het verkeer en de veiligheid van personen ter plaatse eiste deze situatie het onmiddellijke ingrijpen door de verbalisant, in fracties van seconden. Dit betekent dat er geen tijd was voor het geven van de waarschuwing van artikel 10a van de Ambtsinstructie.
Vervolgens houdt de rechtbank rekening met de gerechtvaardigde twijfel dat verdachte, gelet op zijn vluchtgedrag, zich überhaupt iets van een waarschuwing of een waarschuwingsschot zou hebben aangetrokken. Kort voor het schieten had verdachte immers rijgedrag laten zien waaruit volgde dat hij zich niets aan de veiligheid van anderen gelegen liet liggen en dat hij koste wat het kost aan de politie wilde ontkomen. Dat is hiervoor onder de beoordeling van artikel 7 al benoemd en [verbalisant 2] was hier tijdens het incident ook van op de hoogte en had een deel van dat gedrag ook zelf waargenomen. Kort voor het trekken van zijn vuurwapen had [verbalisant 2] zelf gezien dat verdachte vanuit hoge snelheid plotseling zijn auto op de vluchtstrook tot stilstand bracht, zijn auto keerde en tegen het verkeer op een drukke A58 in ging rijden. Nadat verdachte uiteindelijk door een verkeersdeelnemer – met gevaar voor haar eigen leven – werd klemgereden tegen de vangrail, besloot verdachte er nog een schepje bovenop te doen door over de vangrail te klimmen en weg te rennen dwars over een stuk snelweg waar meerdere invoegstroken samenkwamen en waar druk verkeer reed. De vraag is gerechtvaardigd wat verdachte nog meer zou doen om te vluchten, als er niet was ingegrepen.
Tot slot kent de rechtbank gewicht toe aan het feit dat verdachte op de eerste schoten heeft gereageerd door kort te blijven staan, achterom te kijken en wéér door te rennen. Dit volgt niet alleen uit de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] en getuige [getuige], maar is ook op de beelden te zien.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat van schending van (grond)rechten of beginselen van een goede procesorde geen sprake is. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het volgende.
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 10 kilo hennep. Verdachte is op nog geen kwartier rijden van de Belgische grens aangehouden met de hennep, verdachte heeft de Belgische nationaliteit en reed in een auto met een Belgisch kenteken. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij vanuit België richting Nederland is gereden om de hennep van Breda naar Roosendaal te vervoeren en hiervoor 400 euro kreeg, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Deze verklaring is ook niet verifieerbaar.
Feit 2
In de auto van verdachte is een identiteitskaart op naam van [naam 1] aangetroffen. Na documentonderzoek bleek deze identiteitskaart vervalst te zijn. Verdachte wist van de identiteitskaart in zijn auto en heeft zich op meerdere momenten ook [naam 1] genoemd. Dat verdachte deze identiteitskaart niet zelf aan de politie heeft laten zien, is niet relevant voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vervalste identiteitskaart.
Feit 3
Verdachte heeft een levensgevaarlijke dollemansrit afgelegd waarbij hij opzettelijk in ernstige mate verkeersregels heeft geschonden waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Dit volgt uit de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 3] en [verbalisant 2].
Feit 4
Ten aanzien van het rijden zonder rijbewijs heeft verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd. Uit het proces-verbaal van het onderzoek in de registratie van rijbewijzen volgt ook dat verdachte geen rijbewijs heeft.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 is de verdediging van mening dat slechts het aanwezig hebben van de hennep kan worden bewezen. Voor verlengde uitvoer moet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen dat het de bedoeling was om de hennep naar het buitenland te vervoeren. Verdachte heeft verklaard dat hij voor 400 euro de hennep vanaf de Ikea in Breda naar de KFC in Roosendaal moest vervoeren. Verdachte wist niet waar de hennep vandaan kwam en wat verder de bedoeling was. Dat verdachte een buitenlandse nationaliteit heeft en reed in een auto met een Belgisch kenteken is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van verlengde uitvoer.
Feit 2
Ten aanzien van het voorhanden hebben van het vervalste identiteitsbewijs kan niet op basis van het dossier vastgesteld worden dat verdachte zich bewust was van het identiteitsbewijs in de auto. Dit wordt versterkt door het feit dat verdachte in de auto van een ander reed. Verdachte heeft geen gebruik gemaakt van het identiteitsbewijs en heeft het identiteitsbewijs niet getoond.
Feit 3
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Dat het rijgedrag van verdachte, zoals hij zelf zegt: “niet bepaald voorbeeldgedrag is geweest”, is een understatement.
Feit 4
Ten aanzien van het rijden zonder rijbewijs heeft verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd. Dit feit kan volgens de verdediging wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 10 november 2021 10 kilo hennep is aangetroffen in de kofferbak van de auto die door verdachte bestuurd werd.
Verdachte heeft ontkend dat het zijn bedoeling was de hennep buiten Nederland te vervoeren. Verdachte heeft tegenover de politie sterk wisselende verklaringen afgelegd over onder andere de herkomst van de hennep en wat de bedoeling was wat er met de hennep zou gebeuren. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij met een geleende auto van België naar Nederland is gereden. Verdachte zou in opdracht van Franse personen die hij niet kent, drugs moeten vervoeren van Breda naar Roosendaal. Verdachte moest naar de Ikea in Breda gaan en daar zou iemand komen om de drugs te laden. Verdachte heeft verklaard dat hij hiervoor 400 euro zou krijgen en dat hij voor het lenen van de auto 10 gram cannabis moest geven.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig en niet verifieerbaar. In de lezing van verdachte was het de bedoeling dat hij de hennep 20 kilometer verderop zou moeten afleveren, terwijl hij zelf uit het buitenland kwam om dat te doen. De rechtbank vindt dit onlogisch. Verdachte kreeg de drugs overhandigd van iemand die ook per auto naar de Ikea in Breda was gereden; nu diegene zich toch al met drugs in de auto op de weg bevond had diegene net zo goed naar Roosendaal in plaats van Breda kunnen rijden. Uit de omstandigheden dat verdachte de Belgische nationaliteit heeft, vanuit België kwam, in een auto reed met een Belgisch kenteken en dat verdachte in eerste instantie direct na het vertrek vanaf het parkeerterrein bij de Ikea te Breda in de richting van Antwerpen, België, is gereden, en niet richting Roosendaal, leidt de rechtbank af dat het de bedoeling is geweest de hennep buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Voor verlengde uitvoer van drugs, zoals bedoeld in artikel 3 onder A Opiumwet, is het niet vereist dat de drugs daadwerkelijk Nederland hebben verlaten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 november 2021
10 kilo hennep buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van de aangehechte bewijsmiddelen vast dat in de auto die door verdachte bestuurd werd een vervalste identiteitskaart is aangetroffen. Uit zijn verklaringen bij de politie blijkt dat verdachte wel degelijk wist van de aanwezigheid van de identiteitskaart. Dat verdachte de identiteitskaart niet zelf zou hebben getoond aan de politie maakt dit niet anders. Dit is voor het voorhanden hebben juridisch bezien niet vereist.
Feiten 3 en 4
Verdachte heeft deze feiten bekend, daarom wordt in Bijlage II volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen deze feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 10 november 2021 te Breda en Roosendaal, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 10.000 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
op 10 november 2021 te Breda en Roosendaal, een identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een nationale identiteitskaart van België, voorzien van documentnummer [identiek nummer] en op naam gesteld van [naam 1], geboren op [geboortedag naam] te [geboorteplaats naam], waarvan hij, verdachte, wist dat deze vals of vervalst was, voorhanden heeft gehad;
3
op 10 november 2021 te Breda en Etten-Leur en Roosendaal, als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken 1]),
daarmee rijdende op de weg,
- de Princenhagenlaan en
- de Ettensebaan en
- de Rithsestraat en
- de snelweg A58,
zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- meermalen, verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen niet op te volgen, namelijk door meermalen geen gevolg te geven aan het door politieambtenaren gegeven stop- en/of volgtekens en
- meermalen door rood licht te rijden en
- meermalen een langere periode/afstand met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid te rijden, en
- meermalen, op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg/wegen terecht te komen en
- meermalen tegen de rijrichting in te gaan rijden en te blijven rijden en
- meermalen, zich op voornoemde A58 bevindende weggebruikers rechts in te halen en
- meermalen (met een hoge snelheid) van links naar rechts en rechts naar links te manoeuvreren en
- ( met een te hoge snelheid) over een vluchtstrook te rijden en daarbij meerdere, langzaam rijdende en/of stilstaande voertuigen te passeren en
- tegen drie personenauto’s met daarin [naam 3], [naam 2] [getuige] te botsen,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
4
op 10 november 2021 te Breda en Etten-Leur en Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken 1]) heeft gereden op de weg,
- de Princenhagenlaan en
- de Ettensebaan en
- de Rithsestraat en
- de snelweg A58,
zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor feiten 1, 2 en 3 aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest. Bij de bepaling van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten. Tevens heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat verdachte bij zijn aanhouding ernstig gewond is geraakt als gevolg van de schoten door de politieagent. Het rijden zonder rijbewijs betreft een overtreding. De officier van justitie vordert voor deze overtreding een geldboete van 370 euro, bij niet betaling te vervangen door zeven dagen hechtenis, op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 kan worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. Voor de overtreding kan een geldboete worden opgelegd. Het zware letsel dat verdachte heeft opgelopen bij de aanhouding, dient in straf verminderende zin te worden meegewogen. Verdachte heeft veel pijn en zal mogelijk gehandicapt blijven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer naar België van 10 kilo hennep. Verdachte is op heterdaad betrapt en om aan de politie te ontkomen heeft verdachte een levensgevaarlijke dollemansrit gemaakt door Breda, Roosendaal, Etten-Leur en over de A58, terwijl verdachte überhaupt geen rijbewijs had. Hij heeft tijdens deze rit de verkeersveiligheid en de veiligheid van anderen in ernstige mate geschonden. Dit alles, midden op de dag, bij druk verkeer. Het is een wonder dat verdachte “slechts” aan drie voertuigen materiële schade heeft berokkend en dat er geen doden of gewonden zijn gevallen. Deze gevaarlijke rit van verdachte is gestopt door het optreden van een verkeersdeelnemer die met haar busje de auto van verdachte tot stilstand heeft gebracht door de weg voor hem te versperren. Vervolgens is verdachte uit zijn auto geklommen en rennend de snelweg over gevlucht. Er waren op dat moment, in verband met de aanhouding van verdachte, inmiddels meerdere politievoertuigen en een helikopter in de nabijheid van verdachte. Een politieagent heeft verdachte vervolgens in zijn bil en been geschoten waardoor verdachte gewond is geraakt. Het verdere herstel zal mogelijk nog 1 tot 2 jaar duren.
De rechtbank neemt het verdachte ten zeerste kwalijk dat hij langere tijd vele personen in levensgevaar heeft gebracht door zijn rijgedrag. Verdachte heeft er alles aan gedaan om uit de handen van de politie te blijven, zonder daarbij stil te staan wat voor groot gevaar hij vormde voor de andere weggebruikers. Verdachte lijkt nog altijd de ernst van zijn handelen niet in te zien, omdat hij zijn rijgedrag afdoet als “niet echt voorbeeldgedrag”. Verdachte lijkt ook geen spijt te hebben van zijn levensgevaarlijke gedrag. Ook de uitvoer naar België van 10 kilo hennep is een ernstig feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs slecht zijn voor de volksgezondheid en dat de handel in drugs vaak gepaard gaat met diverse andere vormen van criminaliteit.
Verdachte heeft tevens een vervalst identiteitsbewijs aanwezig gehad. Verdachte heeft meerdere malen, ook tegenover de rechtbank, gebruik gemaakt van de naam die op het vervalste identiteitsbewijs stond en zo langere tijd de onduidelijkheid over zijn ware identiteit in stand gehouden.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank onder andere acht geslagen op het strafblad van verdachte. Verdachte is in 2017 in het buitenland veroordeeld voor een vermogensdelict. Deze veroordeling is niet in strafverzwarende of strafverminderde zin relevant voor deze zaak.
De rechtbank begrijpt dat het letsel van verdachte hem veel pijn en ongemak bezorgt. De rechtbank ziet dit echter niet als een omstandigheid waardoor aan verdachte een lagere straf opgelegd zou moeten worden. Verdachte heeft deze situatie volledig zelf veroorzaakt. Het was voor de politieagent op dat moment acuut noodzakelijk om in te grijpen om anderen te beschermen tegen het levensgevaarlijke gedrag van verdachte.
Om voorgaande redenen zal de rechtbank dan ook, voor de feiten 1 tot en met 4, een zwaardere straf opleggen dan geëist door de officier van justitie. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Het voorwaardelijk strafdeel dient als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer de fout in gaat. Voor de overtreding rijden zonder rijbewijs zal de rechtbank, zoals de wet voorschrijft, een aparte straf opleggen. De rechtbank zal hier echter volstaan met schuldigverklaring zonder straf. De omstandigheid dat verdachte zonder rijbewijs heeft gereden en voornoemd rijgedrag heeft laten zien heeft de rechtbank betrokken in de strafmaat voor het gehele feitencomplex. Hiervoor wordt een gevangenisstraf van langere duur opgelegd. Een aparte straf zoals de door de officier van justitie voorgestelde geldboete acht de rechtbank niet opportuun.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 407,58 voor feit 3.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 407,58 materiële schade.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp, te weten een onder verdachte in beslaggenomen telefoon, niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde nog onder beslag liggend voorwerp, te weten 3 kilo hennep, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot het voorwerp.
Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8.3
De teruggave aan de rechtmatige eigenaar
De rechtbank zal de teruggave aan de rechtmatige eigenaar gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen personenauto, te weten een Ford Focus met kenteken [kenteken 2].

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36b, 36c, 36f, 57, 62 en 231 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet en artikelen 5a, 107 en 177 van de Wegenverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de
Opiumwet gegeven verbod; .
feit 2:In het bezit zijn van een identiteitsbewijs waarvan hij weet of redelijkerwijs
moet vermoeden dat het vals of vervalst is;
feit 3:Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 4:Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. feiten 1, 2 en 3
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Strafoplegging t.a.v. feit 4
- verklaart dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een Iphone;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten 3 kilo hennep;
- gelast de teruggave aan de rechtmatige eigenaar van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een personenauto, te weten een Ford Focus met kenteken [kenteken 2];
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van
€ 407,58, aan materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 3), € 407,58 te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 8 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Diepenhorst, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. J.F.C. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 april 2022.
Mr. Diepenhorst en mr. Smits zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.