Op 28 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde J.G.C.B. van Ginneken, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, vertegenwoordigd door mr. F.A. Pommer. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van het college van 21 maart 2022, waarin drie lasten onder dwangsom zijn opgelegd aan de verzoekers. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen op 20 april 2022.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen zitting nodig was. De rechter heeft overwogen dat, gezien de betrokken belangen en de onverwijlde spoed, het noodzakelijk was om een voorlopige voorziening te treffen. Het college was niet bereid om de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten, wat de situatie bemoeilijkte. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de werking van het bestreden besluit te schorsen tot uiterlijk één week na de zitting waarop het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden behandeld. Dit betekent dat er tot die tijd geen dwangsommen verbeurd worden.
De lasten onder dwangsom omvatten onder andere het beëindigen van de bewoning van bepaalde wooneenheden en het terugbrengen van het gebruik van een kapsalon tot een bepaalde oppervlakte. De voorzieningenrechter heeft de begunstigingstermijnen voor deze lasten vastgesteld en benadrukt dat de ordemaatregel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de verdere procedure. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.