ECLI:NL:RBZWB:2022:2323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
C/02/394700 JE RK 22-242
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdzorg en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van twaalf maanden, met als doel de ontwikkeling van het kind te beschermen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die opgroeit in een situatie van aanhoudende conflicten tussen de ouders. De ouders hebben communicatie- en samenwerkingsproblemen, wat leidt tot een negatief vaderbeeld bij de minderjarige en een gebrek aan contact tussen hen. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming opgedragen om binnen vier weken een jeugdzorgwerker beschikbaar te stellen, ondanks de wachtlijstproblematiek. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke hulpverlening snel kan worden ingeschakeld. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die de ruimte moet krijgen om zijn ervaringen te verwerken en een eigen beeld van de vader te vormen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ondertoezichtstelling een zware maatregel is, die alleen wordt uitgesproken bij ernstige zorgen om de ontwikkeling van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/394700 JE RK 22-242
Datum uitspraak: 25 maart 2022
Beschikking kinderrechter over ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[minderjarige], voornoemd,
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
thans zonder advocaat,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [vader] ,
advocaat: mr. W.G. Dictus, te Oudenbosch.
De kinderrechter merkt als informante aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Roosendaal,
de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 14 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 14 februari 2022.
Op 25 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. W.G. Dictus;
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
[minderjarige] is niet verschenen om te worden gehoord door de kinderrechter. Wel heeft hij een brief aan de kinderrechter doen toekomen.
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige verzoek met het bij deze rechtbank tevens aanhangige bodemgeschil tussen de ouders in de zaak met kenmerk C/02/379057 FA RK 20-6023 zijn beide verzoeken gelijktijdig mondeling behandeld. Op het verzoek in de bodemzaak wordt separaat een beslissing gegeven.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. Hij woont bij de moeder.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de verzoeker

Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk, samengevat, het navolgende aangevoerd.
Bij beschikking in de zaak met het kenmerk C/02/379060 FA RK 20-6026 (voorlopige voorzieningen) van 16 februari 2021 is de Raad verzocht, in het geval dat de eindrapportage van de zorgaanbieder in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA) daartoe aanleiding geeft, vooruitlopend op de bodemprocedure, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in die beschikking geformuleerde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren. Daarop heeft de Raad een onderzoek ingesteld.
Uit dat onderzoek is volgens de Raad gebleken dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , dit onder meer als gevolg van de aanhoudende ex-partnerproblematiek tussen de ouders en hun communicatie- en samenwerkingsproblemen ten aanzien van [minderjarige] . Inmiddels heeft [minderjarige] een erg negatief vaderbeeld en hebben zij al geruime tijd geen contact meer met elkaar. [minderjarige] staat momenteel zelfs afwijzend tegenover contact met de vader. Tevens is gebleken dat er bij [minderjarige] sprake is van hoog schoolverzuim en daardoor een leerachterstand.
Er bestaan daarnaast zorgen over de draagkracht-draaglast verhouding van de moeder. Zij kampt met diverse fysieke en psychische klachten. Ook heeft zij wantrouwen naar anderen. Niet uitgesloten is dat zij haar wantrouwen naar anderen (onbewust) doorgeeft aan [minderjarige] , dit in combinatie met haar negatieve visie op de vader kan het hebben bijgedragen aan de angst waar [minderjarige] mee kampt. Indien er in die situatie niets verandert zijn er grote zorgen over de toekomst van [minderjarige] , als het gaat over zijn vermogen om in de toekomst gezonde sociale relaties aan te gaan. Er dient daarom meer zicht te komen op de draagkracht-draaglastbalans van de moeder en op haar (emotionele) beschikbaarheid voor [minderjarige] als opvoeder. Van belang is dat de moeder de geadviseerde psychische hulpverlening door de GGZ aanvaardt en dat zij inzicht verschaft in haar psychische problematiek, behandeling en de betekenis van haar problematiek voor haar dagelijks functioneren als moeder. Daarbij dient zij ondersteuning te krijgen bij het maken van keuzes ten aanzien van welke informatie zij wel en niet met [minderjarige] deelt over de vader.
Van belang is dat [minderjarige] kan herstellen en rust kan voelen en dat hij de gebeurtenissen rondom de echtscheiding kan verwerken. Daartoe is door Pandor geprobeerd tot duidelijke afspraken tussen de ouders te komen, echter heeft de moeder geweigerd daartoe een afsprakenlijst te ondertekenen. De ouders dient daarom een vorm van hulpverlening te worden aangeboden, waarin zij zich gaan inzetten om gezamenlijk hun ouderschap vorm te geven. Hierbij dienen zij met behulp van een neutrale derde duidelijke basisafspraken te maken met betrekking tot het hoofdverblijf van [minderjarige] , de verdeling van de zorg- en opvoedtaken in de vorm van herstel/opbouw van contact tussen [minderjarige] en de vader en de wijze waarop zij als ouders over belangrijke zaken betreffende [minderjarige] met elkaar communiceren en overleggen.

5.Het standpunt van de belanghebbenden

De brief van [minderjarige] heeft de volgende inhoud: “Ik voel me echt heel ziek, mama zal de rest uitleggen. Ik hoop dat we gewoon op vakantie kunnen en verhuizen en rust”. Deze tekst is bij de mondelinge behandeling voorgelezen.
De moeder heeft aangegeven dat zij door de vader bij derden in een kwaad daglicht is geplaatst. Dit heeft geleid tot een situatie, waarin directe communicatie tussen hen als ouders over [minderjarige] niet langer mogelijk is. Zij acht contact met de vader op dit moment niet in het belang van [minderjarige] , dit zal in de gegeven omstandigheden hem alleen maar meer onrust bezorgen. Van belang is dat er beter wordt geluisterd naar wat [minderjarige] aangeeft. Hij laat blijken dat, gelet op al wat de moeder is aangedaan, hij op dit moment geen behoefte heeft aan contact met de vader. Een ondertoezichtstelling biedt in haar opvatting daarvoor geen oplossing. Uiteindelijk zal blijken dat de vader geen goede vader is.
Door en namens de vader is opgemerkt dat hij achter het verzoek van de Raad staat. Hij hoopt/verwacht dat in het kader van de maatregel ondersteuning zal worden ingezet die er mede op gericht is dat de moeder in staat is aan [minderjarige] emotionele toestemming te geven voor contact met hem en die tevens tot verbetering van de oudercommunicatie zal leiden. De vader wordt door de moeder van allerhande zaken beschuldigd, terwijl hij daar helemaal niets mee van doen heeft. De moeder plaatst zichzelf volledig in de slachtofferrol; zij lijkt zich niet te realiseren welk impact dit alles op [minderjarige] heeft. De daardoor ontstane situatie is schadelijk voor hem, meer specifiek waar het zijn verdere identiteitsontwikkeling betreft. Er lijkt zelfs sprake van het begin van ouderverstoting. Voorkomen dient te worden dat de kloof tussen [minderjarige] en de vader steeds groter wordt.
De vertegenwoordigster van de GI brengt naar voren dat er van een zorgelijke situatie sprake is, nu [minderjarige] al langere tijd geen contact heeft met de vader en er tussen de ouders over [minderjarige] geen behoorlijke oudercommunicatie plaats vindt. De GI staat daarom achter het verzoek. Zij is bereid de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uit te voeren. Vooralsnog is er geen zicht op een (vaste) jeugdzorgwerker en zal de zaak op de wachtlijst worden gezet.

6.De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
De kinderrechter overweegt in het licht van het vorenstaande dat de rechtbank gedurende het voormelde bodemgeschil vooralsnog niet is gebleken van contra-indicaties ten aanzien van contact tussen [minderjarige] en de vader, anders dan dat zijn weerstand lijkt te zijn gebaseerd op gebeurtenissen rondom de scheiding. Desondanks is er feitelijk sinds zeer geruime tijd geen enkele vorm van contact tussen [minderjarige] en de vader. Daarbij komt dat de ouders geen vertrouwen hebben in elkaar en dat er in toenemende mate tussen hen conflicten plaats vinden.
[minderjarige] laat intussen blijken dat bij hem van een negatief vaderbeeld sprake is. Hij kan over de vader geen positieve dingen benoemen en hij geeft blijk van weerstand ten aanzien van (enig) contact tussen hem en de vader. Voorkomen dient te worden dat met het oog op de verdere (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] de kloof tussen hen steeds groter wordt.
Uit het voorgaande blijkt dat [minderjarige] zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter zal hem daarom onder toezicht van de GI stellen voor de duur van twaalf maanden. In het kader daarvan dient te worden gewerkt aan onder meer de volgende doelen:
- [minderjarige] groeit op in een stabiele en veilige opvoedomgeving, waarin hij niet wordt belast met communicatie- en samenwerkingsproblemen tussen de ouders.
  • [minderjarige] krijgt de ruimte om zijn ervaringen tijdens de relatie van de ouders en rondom de scheiding te verwerken.
  • [minderjarige] krijgt de gelegenheid om zich een eigen beeld van de vader te vormen en zijn behoeftes en wensen ten aanzien van contact met de vader te onderzoeken en kenbaar te maken.
  • [minderjarige] krijgt de kans om op een positieve en onbelaste manier contact te hebben en een band te onderhouden met beide ouders.
  • [minderjarige] gaat structureel naar school en hij behaalt resultaten die passend zijn bij zijn niveau.
  • De moeder begrijpt waarom een neutraal en positief vaderbeeld bij [minderjarige] bijdraagt aan zijn ontwikkeling en zij is in staat emotionele toestemming te geven aan [minderjarige] voor het ontwikkelen van een eigen vaderbeeld dan wel contact met de vader.
  • De vader wordt in zijn kracht gezet zodat hij zelf ook stappen kan ondernemen, bijvoorbeeld het benaderen van school.
Van de GI wordt verwacht dat zij in de zaak met kenmerk C/02/379057 FA RK 20-6023 uiterlijk op
dinsdag 3 januari 2023een schriftelijk verslag over het verloop van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling, de resultaten daarvan waaronder met betrekking tot een opbouwende contactregeling tussen [minderjarige] en de man en [minderjarige] ’s ontwikkeling aan de rechtbank zal doen toekomen.
Ten slotte overweegt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling een zware maatregel is en alleen wordt uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige. Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Immers, voorkomende dient te worden dat de afstand tussen [minderjarige] en de vader steeds groter wordt. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Immers, het is niet bekend wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld. Inmiddels is er sprake van een feit van algemene bekendheid dat het zelfs meer dan drie maanden kan duren voordat een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder(s).
Gezien voornoemde ernstige zorgen is het dringend nodig dat er in deze zaak snel een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld. Ondanks de wachtlijstproblematiek van de GI verwacht de kinderrechter van haar dat zij in deze zaak binnen vier weken na heden een jeugdzorgwerker beschikbaar stelt.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, met ingang van
25 maart 2022 tot 25 maart 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022 door mr. Toekoen, kinderrechter, bijgestaan door Baremans, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 12 april 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.