ECLI:NL:RBZWB:2022:231

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_ 2085
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met afwijzing Wajong-uitkering

Op 19 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoeker en het UWV. De verzoeker had op 10 februari 2021 het UWV verzocht om schadevergoeding, nadat zijn zoon in het verleden een aanvraag voor een Wajong-uitkering had gedaan die was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij schade had geleden omdat hij kosten had moeten maken voor de zorg en begeleiding van zijn zoon, die in verschillende instellingen was geplaatst. Hij was van mening dat als zijn zoon eerder een Wajong-uitkering had gekregen, hij minder kosten had hoeven maken en zijn zoon betere begeleiding had ontvangen.

Het UWV heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, stellende dat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit en dat de verzoeker geen belanghebbende was bij de besluiten die betrekking hadden op zijn zoon. De rechtbank oordeelde dat alleen degene die belanghebbende is bij het besluit, aangemerkt kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de verzoeker geen belanghebbende was bij de besluiten van 13 mei 2016 en 10 september 2018, die betrekking hadden op de aanspraken van zijn zoon op een uitkering. Hierdoor werd het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, en de verzoeker werd geadviseerd zijn schadeclaim aan de civiele rechter voor te leggen.

De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.M. van Hees, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2085 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV, kantoor Eindhoven),verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 10 februari 2021 het UWV verzocht zijn schade te vergoeden
Bij brief van 3 mei 2021 heeft het UWV het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Verzoeker heeft de rechtbank op 12 mei 2021 verzocht om het UWV te veroordelen tot vergoeding van zijn schade.
Het schadeverzoek is besproken op de zitting van op 13 januari 2022. Hierbij waren aanwezig eiser en namens het UWV mr. J.W. van Schaik.

Overwegingen

Feiten
1. De zoon van verzoeker heeft op 3 februari 2016 een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Deze aanvraag is bij besluit van 13 mei 2016 afgewezen.
Op 12 juli 2018 heeft de zoon van verzoeker nogmaals een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 10 september 2018 is ook deze aanvraag afgewezen.
Op 6 mei 2020 heeft de zoon van verzoeker weer een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 2 november 2020 heeft het UWV aan de zoon van verzoeker een Wajong-uitkering toegekend met ingang van 5 februari 2016.
Verzoeker heeft bij het UWV gevraagd om schadevergoeding. Dit verzoek is door het UWV afgewezen.
Wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Standpunt verzoeker
3. Verzoeker heeft gesteld dat hij schade heeft geleden omdat hij alles voor zijn zoon heeft moeten regelen. Hij heeft onder andere kosten moeten maken voor het vervoer naar zijn zoon die in verschillende instellingen in het land was geplaatst. Als zijn zoon al eerder een Wajong-uitkering toegekend had gekregen, in plaats van een bijstandsuitkering, dan had verzoeker niet zoveel kosten gehad. Zijn zoon zou dan meteen de goede begeleiding hebben gekregen. Verzoeker is ook met een schuld blijven zitten.
Standpunt UWV
4. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. Dat alsnog een uitkering is toegekend komt omdat er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden. Verder heeft het UWV gesteld dat verzoeker geen belanghebbende is bij de besluiten gericht aan zijn zoon.
Beoordeling rechtbank
5.1
De rechtbank stelt voorop dat alleen degene die belanghebbende is bij het besluit waarvan hij stelt dat het onrechtmatig is, aangemerkt kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 8:88 van de Awb.
5.2
Uit wat ter zitting is besproken blijkt dat verzoeker de besluiten van 13 mei 2016 en 10 september 2018 als onrechtmatige besluiten ziet. Deze besluiten hebben betrekking op de aanspraken van de (meerderjarige) zoon van verzoeker op een uitkering. Het rechtsgevolg van deze besluiten is dat de zoon van verzoeker geen recht heeft op een uitkering. De besluiten zijn niet gericht aan verzoeker zelf en hij heeft daar ook geen (rechtstreeks) belang bij. Dat verzoeker wel (financieel) voor zijn zoon heeft gezorgd en de zorg mogelijk anders of minder zou zijn geweest als er in 2016 al een Wajong-uitkering zou zijn toegekend, betekent niet dat verzoeker aangemerkt kan worden als belanghebbende bij deze besluiten.
Omdat verzoeker geen belanghebbende is bij de besluiten van 13 mei 2016 en 10 september 2018 zal zijn verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat betekent dat de bestuursrechter het verzoek niet inhoudelijk zal beoordelen. Verzoeker kan zijn schadeclaim aan de civiele rechter voorleggen. Doorzending van het verzoekschrift naar de civiele rechter is niet mogelijk, omdat de Algemene wet bestuursrecht daarin niet voorziet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 19 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.