ECLI:NL:RBZWB:2022:2308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2057 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 26 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers en een verzoekster die beroep had ingesteld tegen het besluit van 13 januari 2022. Dit besluit betrof de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat er sprake was van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting achterwege is gebleven. De rechter heeft overwogen dat de intrekking van de uitkering betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden en dat verzoekster momenteel geen bijstandsuitkering meer ontvangt, maar wel een netto-inkomen van ruim € 1.600,00 per maand. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet voldoende heeft aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft benadrukt dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen, waarbij de spoedeisendheid een belangrijke rol speelt. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2057 PW VV

uitspraak van 26 april 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster],te [woonplaats verzoekster], verzoekster,
gemachtigde: mr. J.A.M. van Weely,
en

het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 januari 2022 van Baanbrekers (bestreden besluit) inzake de intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
2. Het gaat in deze zaak om een intrekking van de uitkering over een afgesloten periode in het verleden. Verzoekster werkt op dit moment en heeft geen (aanvullende) bijstandsuitkering meer.
Uit de stukken blijkt dat Baanbrekers in afwachting van de beroepsprocedure akkoord gaat met een betalingsregeling van € 54,49 per maand.
3. De griffier heeft bij brief van 12 april 2022 aan verzoekster gevraagd een toelichting te geven op het spoedeisend belang. In deze brief is verzocht om in ieder geval te onderbouwen waarom het niet mogelijk is voor verzoekster om deze betalingsregeling na te komen.
Bij brief van 19 april 2022 heeft verzoekster toegelicht waarom zij van mening is een spoedeisend belang te hebben. Ter onderbouwing van deze toelichting heeft zij een aantal stukken, waaronder loonstroken en bankafschriften, overgelegd.
4. Uit de toelichting en de overgelegde stukken blijkt dat verzoekster een netto-inkomen, inclusief toeslagen, ontvangt van ruim € 1.600,00 per maand. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat verzoekster niet in staat is om maandelijks een bedrag van € 54,59 te betalen. Hierbij is ook betrokken dat verzoekster, zoals blijkt uit de bankafschriften, begin april nog een positief saldo op haar bankrekening heeft van € 484,88. Verzoekster heeft ook verder niet toegelicht waarom het voor haar niet mogelijk is maandelijks een bedrag van € 54,59 af te lossen. De voorzieningenrechter laat daarbij nog in het midden of verzoekster ook over het bedrag van 325,-- kan beschikken dat maandelijks door haar ex-echtgenoot aan haar wordt overgemaakt.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat
onvoldoende is gebleken dat verzoekster een spoedeisend belang heeft. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 26 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.