In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2022, is de verdachte beschuldigd van diefstal van gereedschap uit een auto. De feiten zijn als volgt: op 17 februari 2022 heeft de verdachte, die thans gedetineerd is in P.I. Middelburg, zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een gereedschapskoffer, een bouwlamp en een bandenzaag, die toebehoorden aan de aangever. De verdachte heeft tijdens de zitting van 14 april 2022 een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van 71 dagen gevorderd, met de toevoeging van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. De verdediging pleitte voor een gevangenisstraf van drie maanden en vroeg om afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van het feit en de recidive van de verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit voor het einde van de proeftijd.
De rechtbank heeft in haar beslissing rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat vele veroordelingen wegens vermogensdelicten bevat, en met de hoge recidiverisico's die door de reclassering zijn vastgesteld. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel toegewezen, omdat de verdachte zijn laatste kans heeft verspeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.