Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
Omvang geschil
Wettelijk kader
Medische beoordeling
Conclusie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 8 maart 2021, waarin zijn aanspraak op een Ziektewet (ZW) uitkering werd afgewezen. De eiser had zich op 16 oktober 2020 ziek gemeld, maar betwistte dat deze datum de eerste ziektedag was. Hij stelde dat zijn eerste ziektedag op 13 oktober 2020 had moeten worden vastgesteld. Tijdens de zitting op 16 maart 2022 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was vertegenwoordigd. Het UWV had een verweerschrift ingediend en de verzekeringsarts bezwaar en beroep had het dossier bestudeerd en gerapporteerd dat er geen medische gegevens waren die de claim van de eiser ondersteunden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden de eerste ziektedag op 16 oktober 2020 heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn eerste ziektedag eerder had moeten zijn. De rechtbank concludeerde dat het UWV de ZW-uitkering correct had toegekend per 14 december 2020. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.