ECLI:NL:RBZWB:2022:2299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1557
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Ziektewetuitkering en vaststelling eerste ziektedag

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 8 maart 2021, waarin zijn aanspraak op een Ziektewet (ZW) uitkering werd afgewezen. De eiser had zich op 16 oktober 2020 ziek gemeld, maar betwistte dat deze datum de eerste ziektedag was. Hij stelde dat zijn eerste ziektedag op 13 oktober 2020 had moeten worden vastgesteld. Tijdens de zitting op 16 maart 2022 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was vertegenwoordigd. Het UWV had een verweerschrift ingediend en de verzekeringsarts bezwaar en beroep had het dossier bestudeerd en gerapporteerd dat er geen medische gegevens waren die de claim van de eiser ondersteunden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden de eerste ziektedag op 16 oktober 2020 heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn eerste ziektedag eerder had moeten zijn. De rechtbank concludeerde dat het UWV de ZW-uitkering correct had toegekend per 14 december 2020. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1557 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Zwolle), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 maart 2021 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) heeft hierop gereageerd.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 16 maart 2022.
Hierbij was aanwezig drs. S. Barto namens het UWV. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanaf 22 september 2020 is eiser werkzaam geweest als metaalbewerker via een uitzendbureau. Zijn inkomsten werden in mindering gebracht op de WW-uitkering. Van 7 oktober 2020 tot 12 oktober 2020 is eiser uitgevallen voor werk vanwege psychische klachten. Aansluitend zijn eisers werkzaamheden geëindigd en werd aan hem zijn WW-uitkering doorbetaald. Op 16 oktober 2020 heeft eiser zich vanuit de WW bij het UWV ziekgemeld. Eisers recht op WW is vervolgens geëindigd op 13 december 2020.
Bij besluit van 15 december 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een ZW-uitkering toegekend. In dit besluit is onder andere vermeld dat eiser sinds 16 oktober 2020 ziek is.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden aan eiser een ZW-uitkering heeft toegekend per 14 december 2020. Meer in het bijzonder ziet het geschil op de vaststelling van de eerste ziektedag.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de WW uitkering ontvangt (artikel 7, aanhef en onder a, van de ZW).
Het ziekengeld wordt uitgekeerd aan de verzekerde die op grond van artikel 7, onderdeel a, als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de veertiende week van de ongeschiktheid tot werken of zo veel eerder als de uitkering, bedoeld in dat onderdeel, eindigt op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a of b, van de WW (artikel 29, tweede lid, sub d, onder 1, van de ZW).
Als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt (artikel 29, derde lid, eerste volzin, van de ZW).
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en overleg gevoerd met de medewerker bezwaar van het UWV. Een fysiek spreekuur werd niet nodig geacht. Het bezwaar is telefonisch besproken met de gemachtigde van eiser. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiser zich op 16 oktober 2020 vanuit de WW ziek heeft gemeld bij het UWV en dat hij tot aan het bezwaar niet kenbaar heeft gemaakt dat de eerste ziektedag niet 16 oktober 2020 is. Uit de correspondentie met de werkgever blijkt dat eiser zich op 12 oktober 2020 hersteld heeft gemeld en dat een ziekmelding per 13 oktober 2020 niet in behandeling is genomen, waarna de uitzendovereenkomst is beëindigd per 15 oktober 2020. Het dossier bevat geen onderzoeksgegevens van een bedrijfsarts noch andere (medische) gegevens op grond waarvan een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen een eerste ziektedag op 13 oktober 2020 of 16 oktober 2020. Het enkele gegeven dat eiser op 14 oktober 2020 een afspraak had bij de huisarts, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat op 13 oktober 2020 sprake was van arbeidsongeschiktheid voor de maatgevende arbeid. Volgens de verzekeringsarts b&b ontbreken specifieke medische argumenten om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag anders vast te stellen dan 16 oktober 2020.
4.2
Eiser voert tegen het (medische) oordeel van het UWV aan dat zijn eerste ziektedag 13 oktober 2020 is. Hij heeft zich namelijk op die dag ziekgemeld bij zijn werkgever, deze ziekmelding is bevestigd en hij had een afspraak bij de huisarts. Bij het invullen van de vragenlijst van het UWV heeft eiser een vergissing gemaakt en heeft hij zich niet gerealiseerd wat de gevolgen waren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in bezwaar de mailwisseling met zijn werkgever en de bevestiging van een afspraak bij zijn huisarts op 14 oktober 2020 overgelegd, en in beroep een uitdraai van het patiëntendossier van zijn huisarts.
4.3
Naar aanleiding van het beroepschrift heeft de verzekeringsarts b&b nader gerapporteerd. Uit het huisartsenjournaal blijkt volgens de verzekeringsarts b&b dat eiser zich op 12 oktober 2020 heeft gemeld met klachten van hyperventileren, vooral in de ochtend tot ongeveer 9.00 uur. Eiser heeft zich op die dag niet ziekgemeld. Uit het verslag van 14 oktober 2020 blijkt dat er zich geen wijzigingen hebben voorgedaan waaruit een arbeidsongeschiktheid zou blijken op 13 oktober 2020. Daarnaast blijkt uit het verslag van 8 november 2020 (de rechtbank leest: 9 november 2020) dat eiser al enkele maanden last heeft van (psychische) klachten, terwijl hij in deze periode ook heeft gewerkt. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen aanleiding de beslissing ten aanzien van de eerste ziektedag te herzien.
4.4
De rechtbank stelt vast dat eiser zich op 16 oktober 2020 (opnieuw) ziek heeft gemeld bij het UWV. Eerst in zijn bezwaarschrift van 31 december 2020 voert eiser aan dat de ingangsdatum van zijn ziekmelding niet juist is en moet worden vastgesteld op 13 oktober 2020.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de psychische klachten van eiser. De rechtbank is met de verzekeringsarts b&b van oordeel dat uit de door eiser overgelegde medische informatie van zijn huisarts blijkt dat hij al langere tijd (psychische) klachten heeft, en dus ook in de periode dat hij werkzaam was. Uit het huisartsenjournaal blijkt niet dat zijn klachten op 13 oktober 2020 dusdanig anders of erger zijn geworden dat daaruit de door eiser op die dag geclaimde ongeschiktheid voor werk volgt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het aan eiser is om zijn eerste ziektedag op de juiste wijze kenbaar te maken aan het UWV. Aan hem is immers een WW-uitkering toegekend, waaraan de verplichting is verbonden om elke wijziging die van belang kan zijn voor het recht op een uitkering te melden bij het UWV. Ook voor zijn recht op een ZW-uitkering dient eiser zelf bij het UWV de juiste gegevens aan te leveren. Eisers standpunt dat hij bij het invullen van de vragenlijst een vergissing heeft gemaakt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser niet alleen op 22 oktober 2020 (bij het invullen van de vragenlijsten), maar ook op 16 oktober 2020 (bij zijn ziekmelding) dezelfde eerste ziektedag heeft ingevuld. Daarnaast heeft het UWV de eerste ziektedag (16 oktober 2020) bevestigd in de brief van 19 oktober 2020, het telefoongesprek van 6 november 2020, de brief van 6 november 2020 en het primaire besluit van 15 december 2020. Indien sprake was van een vergissing, dan had het op de weg van eiser gelegen om dit schriftelijk dan wel via het klantcontactcentrum te melden zodra hij bekend werd met de volgens hem onjuist geregistreerde eerste ziektedag. Eiser heeft dit niet gedaan.
Het UWV heeft op goede gronden geen aanleiding gezien de eerste ziektedag anders dan op 16 oktober 2020 vast te stellen.
5.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden de eerste ziektedag van eiser heeft vastgesteld op 16 oktober 2020 en aan eiser een ZW-uitkering heeft toegekend per 14 december 2020. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 26 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.