ECLI:NL:RBZWB:2022:2296
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak door heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 29 februari 2020 de WOZ-waarde vastgesteld op € 311.000,00 voor het kalenderjaar 2020. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 28 juli 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 18 maart 2022 heeft de belanghebbende zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar werd bijgestaan door een taxateur. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende betwistte de hoogte van de WOZ-waarde en stelde dat deze maximaal € 295.000,00 zou moeten zijn. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 311.000,00 en stelde dat deze voldoende onderbouwd was.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning had vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde werd bepaald op basis van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.