ECLI:NL:RBZWB:2022:2293
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak door heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 276.000,00, waartegen de belanghebbende bezwaar had gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 21 juli 2020 werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 18 maart 2022, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de heffingsambtenaar door een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de woning wordt bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de heffingsambtenaar moet aantonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van € 276.000,00 niet te hoog is en verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de onderbouwing van de WOZ-waarde, de vergelijkingspanden en de correcties die zijn toegepast. De belanghebbende had gesteld dat de WOZ-waarde te hoog was en dat deze maximaal € 244.000,00 zou moeten zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de vaststelling van de WOZ-waarde en dat de stellingen van de belanghebbende niet voldoende onderbouwd zijn. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en de uitspraak is openbaar gemaakt.