In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Wajong-uitkering aanvroeg, en het UWV, dat deze aanvraag had afgewezen. Eiseres had op 6 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het UWV weigerde deze op basis van de conclusie dat zij over arbeidsvermogen beschikte. Eiseres voerde aan dat zij door haar narcolepsie niet in staat was om vier uur per dag te werken en dat haar aandoening duurzaam was. Het UWV had eerder, op 3 oktober 2019, de aanvraag afgewezen en dit besluit werd in een later bezwaar opnieuw bevestigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de medische en arbeidskundige aspecten van de zaak. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het UWV concludeerden dat eiseres, ondanks haar beperkingen, in staat was om basale werknemersvaardigheden te tonen en een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet over de vereiste arbeidsmogelijkheden beschikte. De rechtbank volgde de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige en oordeelde dat het UWV terecht had geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.