ECLI:NL:RBZWB:2022:228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4107
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Wob-verzoek

Op 20 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 25 oktober 2021, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had op 28 mei 2021 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten te verkrijgen, maar de rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat er geen ingebrekestelling was verzonden. In de verzetzaak werd enkel beoordeeld of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De verzetrechter stelde vast dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak terecht had geoordeeld dat de opposant niet aan de vereisten voldeed, en dat het verzet ongegrond was. De opposant had aangevoerd dat hij niet verplicht was om bezwaar te maken voordat hij beroep instelde, maar de verzetrechter volgde dit standpunt niet. De rechtbank benadrukte dat de bepalingen van de Awb onverkort van toepassing zijn, ook al had de opposant niet de juiste procedure gevolgd. De uitspraak van 25 oktober 2021 bleef dan ook in stand, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4107 V

uitspraak van 20 januari 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposant] , uit [plaatsnaam] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland (verweerder) op zijn verzoek van 28 mei 2021 om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten te verstrekken.
Bij uitspraak van 25 oktober 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De verzetrechter heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:12, eerste en tweede lid van de Awb, omdat opposant geen ingebrekestelling aan verweerder heeft gezonden.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. De verzetrechter stelt voorop dat de toetsing in verzet van een uitspraak die is gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Awb dient te geschieden op basis van de in verzet beschikbare informatie. Hiertoe behoort ook informatie die eerst in die fase van het geding naar voren is gebracht (ex nunc).
4. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat in artikel 15a van de Wob weliswaar is bepaald dat, in afwijking van artikel 7:1, eerste lid, onderdeel f, van de Awb, bezwaar kan worden gemaakt voordat beroep wordt ingesteld, maar dat dit niet verplicht is. Opposant voert verder aan dat verweerder reeds op 22 juni 2021 op zijn Wob-verzoek had beslist en dat hem dit ten tijde van het instellen van beroep al wel bekend was, maar dat hij het besluit nog niet had ontvangen.
5. De verzetrechter overweegt allereerst dat de rechtbank in haar uitspraak van 25 oktober 2021 niet heeft overwogen dat opposant alvorens in beroep te komen, bezwaar heeft moeten maken. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat gelet op artikel 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb een ingebrekestelling vereist is.
De verzetrechter stelt vast dat opposant in beroep in de gelegenheid is gesteld om een kopie van zijn ingebrekestelling te overleggen. Opposant heeft daarop aangegeven expliciet gekozen te hebben voor het instellen van beroep en niet voor de mogelijkheid om op grond van artikel 15a van de Wob eerst bezwaar te maken bij verweerder. Hij stelt dat dan, gelet op artikel 7:1, eerste lid, onderdeel f, van de Awb, geen ingebrekestelling vereist is. De verzetrechter volgt dit standpunt van opposant niet. Ook nu opposant er voor heeft gekozen om geen bezwaar te maken tegen het niet tijdig nemen van een besluit zoals bedoeld in artikel 15a van de Wob, gelden de algemene bepalingen over bezwaar en beroep uit hoofdstuk van 6 van de Awb, waaronder artikel 6:12, onverkort. Uit artikel 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb vloeit voort dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
Deze grond slaagt niet.
De verzetrechter stelt verder vast dat eerst in verzet is gebleken dat ten tijde van het indienen van het beroepschrift er reeds bij besluit van 22 juni 2021 op het Wob-verzoek was beslist en dat dit bij opposant bekend was, ook al had hij het besluit feitelijk nog niet ontvangen. Ook om deze reden zou het beroep niet-ontvankelijk zijn geweest, want ook als het hiervoor genoemde besluit niet op de juiste wijze aan opposant is bekendgemaakt, was het opposant bekend dat er reeds was beslist. Verweerder was op het moment van het indienen van het beroepschrift dus niet in gebreke om een besluit te nemen.
De rechtspraak over de bekendmaking van besluiten en de betreffende wetsartikelen zien op de procedurele belangen van een belanghebbende. Met artikel 6:12 van de Awb wordt daarentegen beoogd de burger een rechtsmiddel te geven om het bestuursorgaan aan te sporen tot tijdige besluitvorming. Er was echter al een besluit genomen door verweerder, zodat deze aansporing niet meer nodig was.
6. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de verzetrechter dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 25 oktober 2021. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 20 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.