ECLI:NL:RBZWB:2022:2279

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
AWB- 20_5172
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wajong-uitkering en procesbevoegdheid van de bewindvoerder

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 26 april 2022, wordt de zaak behandeld van eiseres die een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. Het UWV heeft haar aanvraag op 18 juni 2019 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing is op 24 januari 2020 ongegrond verklaard. Eiseres, die onder bewind staat, heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 16 maart 2022 was eiseres aanwezig, maar het UWV was niet vertegenwoordigd vanwege een interne miscommunicatie.

De rechtbank overweegt dat het UWV niet heeft getoetst of eiseres op haar 18e verjaardag en in de tien daaropvolgende jaren duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen zes weken. Eiseres heeft psychische problematiek en stelt dat zij vanaf haar 18e levensjaar tot 2016 niet heeft gewerkt, wat haar recht op een Wajong-uitkering zou kunnen onderbouwen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de aanvraag en de rol van de bewindvoerder in het proces. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten, afhankelijk van het herstel van het besluit door het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5172 WAJONG T

tussenuitspraak van 26 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam eiseres] , te [Plaatsnaam] , eiseres,

en
[naam bewindvoerder] h.o.d.n. [naam bewindvoerder] Bewindvoeringen, te [plaatsnaam2] , bewindvoerder,
gemachtigde: mr. C.F.A. Cadot,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 juni 2019 (primair besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
In het besluit van 24 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend en een rapportage van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 16 maart 2022. Hierbij waren aanwezig eiseres, vergezeld van haar vriend en bijgestaan door haar gemachtigde. Namens het UWV is niemand verschenen. Vanwege interne miscommunicatie heeft het bericht van afmelding van het UWV de rechter helaas pas na de zitting bereikt.

Overwegingen

1.
Vooraf
Bij beschikking van de kantonrechter is een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan eiseres. [naam bewindvoerder] is als bewindvoerder benoemd. Vanwege dit bewind heeft eiseres geen (zelfstandige) procesbevoegdheid met betrekking tot de onder bewind gestelde goederen, waaronder ook vermogensrechten in de vorm van uitkeringsaanspraken vallen. Uit het beroepschrift blijkt dat de bewindvoerder van eiseres als formele procespartij aan het geding deelneemt.
Hierna wordt ingegaan op het recht van eiseres op een Wajong-uitkering.
2.
Feiten
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1983, heeft op 8 maart 2019 bij het UWV een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend, ter verkrijging van een Wajong-uitkering. Bij deze aanvraag is een brief van 28 februari 2019 van casemanager/systeemtherapeut [naam therapeut] (GGZ WNB) gevoegd.
Na een medische beoordeling heeft het UWV bij primair besluit van 18 juni 2019 geweigerd aan eiseres een Wajong-uitkering toe te kennen. Daartoe heeft het UWV overwogen dat eiseres nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat in de toekomst mogelijk wel kan ontwikkelen.
Met het betreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
3.
Geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft geweigerd eiseres een Wajong-uitkering toe te kennen.
4.
Beroepsgronden eiseres
Eiseres voert aan dat sprake is van een duurzaam gebrek aan arbeidsvermogen. Zij heeft psychische problematiek, waaronder PTSS als gevolg van gebeurtenissen in haar jeugd. In de periode vanaf haar 18de levensjaar tot 2016 is zij niet werkzaam geweest. In januari 2015 is zij weliswaar in dienst getreden bij Accessio als ondersteunend klassenassistente, maar zij beschikte niet over de noodzakelijke kwalificaties en ervaring voor deze functie. Daarnaast is zij vanaf februari 2015 geconfronteerd met meerdere heftige gebeurtenissen, die haar hebben getraumatiseerd. Na een lange periode van ziekte is het dienstverband beëindigd.
Sinds 2016 is zij onder behandeling van GGZ WNB. Deze behandeling heeft nog niet geleid tot enige verbetering en volgens de GGZ is de prognose op enig herstel zeer somber. Onder deze omstandigheden is het niet reëel te veronderstellen dat zij in de toekomst nog arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen, zo stelt eiseres. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres de volgende stukken overgelegd: brieven van 16 november 2017, 20 november 2017, 28 februari 2019 en 13 november 2019 van systeemtherapeut [naam therapeut] (GGZ WNB), individuele behandelplannen 2018, 2019 en 2020, een Pit-aanmelding en een registratieformulier GGZ WNB.
5.
Wettelijk kader
Het toepasselijk wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Medische en arbeidskundige beoordeling door het UWV
6.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier en de door eiseres in bezwaar ingediende medische informatie bestudeerd en eiseres gezien tijdens de hoorzitting op 26 november 2019. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat zij het (gezien het beloop van de kamertraining en de klachten rond de 18e verjaardag na een periode van gesloten opname) niet waarschijnlijk acht dat er bij eiseres sprake was van arbeidsvermogen op het 18e jaar.
Deze situatie was echter niet duurzaam. Eiseres had vervolgens in de periode 2015/2016 een regulier dienstverband (3,5 dag per week) met verloning en dus arbeidsvermogen. Zij heeft met de beschrijving van haar werkzaamheden ruimschoots voldaan aan het Wajong-criterium tot het verrichten van een taak. Met de verzekeringsarts is de verzekeringsarts b&b van mening dat het huidige ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, omdat de situatie in de toekomst kan verbeteren.
6.2
Tijdens de beroepsprocedure heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) een rapportage opgesteld.
De arbeidsdeskundige b&b heeft het dossier bestudeerd en heeft gerapporteerd dat eiseres in 2013 gedurende 6 maanden, ongeveer 112 uur per 4 weken, op basis van een arbeidsovereenkomst heeft gewerkt. Daarnaast heeft zij in 2015 tot medio 2016 gedurende 1,5 jaar als ondersteunend klassenassistente gewerkt in een AZC. De docenten geven Nederlandse lessen. De klassenassistente begeleidt (groepjes) cursisten onder supervisie van de docent. Er worden weinig eisen gesteld aan de opleiding. Uit de polisadministratie blijkt niet dat eiseres in de voornoemde perioden arbeidsongeschikt zou zijn geweest. De arbeidsdeskundige b&b concludeert dat eiseres in staat is geweest gedurende twee jaar te werken, tussen 20 en 28 uur per week. Het is niet (meer) mogelijk informatie in te winnen over het functioneren van eiseres in de werksituatie.
7.
Beoordeling rechtbank
7.1
Bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde dient, naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong beoordeeld te worden of eiseres alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat zij op enig moment binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden (artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong), dan wel dat het ontbreken van arbeidsvermogen tien jaar onafgebroken heeft voortgeduurd (artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong).
7.2
In dit geval is tussen partijen niet in geschil dat eiseres op de dag waarop zij de aanvraag heeft ingediend (8 maart 2019) én rond haar 18e verjaardag ( [geboortedatum] 2001) als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek geen mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen). Verder is niet in geschil dat er in de periode tussen haar 18e verjaardag en de aanvraagdatum periodes zijn geweest dat zij werkzaamheden heeft verricht en dus arbeidsvermogen had. Van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen als bedoeld in artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong is dan ook geen sprake.
7.3
Eiseres stelt dat zij vanaf haar 18e verjaardag tot aan 2016 niet heeft gewerkt. Zij heeft ter zitting toegelicht dat zij daarmee een beroep doet op artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.
7.4
In de Memorie van toelichting bij de Invoeringswet Participatiewet (TK, 2011-2012, 33161, nr. 3, pag. 38) is ten aanzien van de toepassing van artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong het navolgende vermeld:
“…iemand kan op zijn achttiende, tijdens studie, of binnen vijf jaar daarna, geen arbeidsmogelijkheden hebben, waarbij geen sprake is van een duurzame situatie. Betrokkene kan alsnog aangemerkt worden als jonggehandicapte, indien hij tien jaar achter elkaar geen mogelijkheden tot werken heeft. Op grond van het derde lid van artikel 1a:1 wordt dan aangenomen dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam ontbreken. UWV hoeft de duurzaamheid na tien jaar niet te onderzoeken, maar moet wel nagaan of betrokkene in die tien jaar arbeidsvermogen heeft gehad, bijvoorbeeld door te kijken of hij gewerkt heeft. Voor het vaststellen van de duurzaamheid wordt dus uitgegaan van een fictie. Dit voorkomt te grote onzekerheid en overbodige uitvoeringskosten in verband met herkeuringen. Wie na tien jaar meent alsnog als jonggehandicapte aangemerkt te kunnen worden, kan op dat moment een aanvraag indienen bij UWV om het recht op Wajong uitkering te laten beoordelen.”
7.5
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken niet kan worden opgemaakt dat het UWV heeft getoetst aan artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong. Vastgesteld is dat eiseres geen arbeidsvermogen had op haar 18e verjaardag. Niet is vermeld of onderzoek is gedaan naar de vraag of deze situatie in de tien daaropvolgende jaren zo is gebleven. Evenmin is in het bestreden besluit daaraan een overweging gewijd.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7.6
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog te onderzoeken of eiseres op grond van artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong in aanmerking komt voor een Wajonguitkering, dan wel een gemotiveerd standpunt in te nemen waarom eiseres geen aanspraak kan ontlenen aan artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
7.7
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
7.8
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 26 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: wettelijk kader

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 1a:1
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
3. De ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft wordt alsnog jonggehandicapte, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
(…)
6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
(…)
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
(…)
De nadere regels als bedoeld in artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1a
1. Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag
belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het
minimumloon per uur.