ECLI:NL:RBZWB:2022:2271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
02-312687-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag zonder geldig motorrijbewijs

Op 20 april 2020 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de Zevenheuvelenweg in Tilburg, waarbij de verdachte, die niet in het bezit was van een geldig motorrijbewijs, met een snelheid van minstens 108 km/uur reed, terwijl de maximum snelheid 30 km/uur was. De verdachte botste tegen een links afslaande vrachtwagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor zowel hemzelf als zijn vriendin, die als passagier achterop de motorfiets zat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gedragen, wat leidde tot de conclusie dat hij schuldig was aan het veroorzaken van het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uren op, evenals een onvoorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de gevolgen van het ongeval voor zowel de verdachte als het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/312687-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 maart 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1991 te [Geboorteplaats- en Land] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is verdachte bijgestaan door mr. P. Susijn.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 20 april 2020 in Tilburg een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte zodanig heeft gereden dat hij de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden waardoor andere weggebruikers gevaar liepen op de dood of op zwaar lichamelijk letsel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte heeft gereden op een motorfiets waarmee hij weinig tot geen ervaring had. Hij had geen geldig motorrijbewijs en hij heeft fors harder gereden dan was toegestaan. Hij heeft daarbij onvoldoende geanticipeerd op de mogelijkheid dat er tegemoetkomend verkeer zou afslaan. Verdachte heeft de naar links afslaande vrachtwagen met oplegger te laat gezien, heeft daardoor niet tijdig kunnen remmen en is vervolgens in botsing gekomen met de oplegger van de vrachtwagen. Verdachte en zijn vriendin, die achterop de motorfiets zat, hebben ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte is aldus zeer onvoorzichtig en onoplettend geweest en heeft zeer ernstig gevaar in het leven geroepen. Er is sprake van een zeer hoge mate van schuld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, voor zover dat ziet op het bestanddeel ‘roekeloos’. Weliswaar heeft verdachte harder gereden dan was toegestaan en is hij in botsing gekomen met de naar links afslaande vrachtwagen met oplegger, maar dat is een gevolg van het te hard rijden. Daarnaast zijn er geen andere verkeersovertredingen begaan. Dat verdachte niet over een geldig rijbewijs beschikte, doet daaraan niets af. Dat is slechts een omstandigheid die relevant kan zijn bij de beoordeling van de ernst van de verkeersovertreding. Verdachte had bovendien ervaring met het besturen van tweewielige motorrijtuigen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte de verkeersregels niet in ernstige mate heeft geschonden. Ten aanzien van een bewezenverklaring van de overige in de tenlastelegging genoemde schuldgradaties en de vaststelling dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [Slachtoffer] , refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 20 april 2020 omstreeks 19.09 uur op de Zevenheuvelenweg in Tilburg een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De Zevenheuvelenweg is een rechte, overzichtelijke weg met allerlei in- en uitritten naar bedrijven. De weg bestaat uit één rijbaan die door middel van een onderbroken as-markering is verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor verkeer in tegengestelde rijrichtingen. Verdachte reed als bestuurder van een motorfiets over de Zevenheuvelenweg, komende uit de richting van de Swaardvenstraat en gaande in de richting van de Midden Brabantweg. Achterop de motorfiets zat zijn vriendin, [Slachtoffer] , als passagier. Uit technisch onderzoek is gebleken dat verdachte met de motorfiets met een veel te hoge snelheid (namelijk met minstens 108 km per uur) over de Zevenheuvelenweg heeft gereden, waar wegens werkzaamheden een tijdelijke maximum snelheid gold van 30 km/uur. Voorts is gebleken dat hij niet in het bezit was van een geldig motorrijbewijs. In tegenovergestelde richting op de Zevenheuvelenweg reed [Naam 1] , als bestuurder van zijn vrachtwagen met oplegger. Op het moment dat [Naam 1] ter hoogte van het bedrijventerrein van [Naam 2] linksaf sloeg om het bedrijventerrein op te rijden, reed verdachte met dezelfde, te hoge snelheid rechtdoor, remde hij te laat, waarna hij in botsing kwam met het achterste gedeelte van de oplegger van de vrachtwagencombinatie van [Naam 1] . Ten gevolge van het ongeval raakten zowel verdachte als [Slachtoffer] zeer ernstig gewond. [Slachtoffer] liep onder meer een bekkenbreuk, een gebroken dijbeen, een gebroken scheen- en kuitbeen, een gebroken hand en meerdere breuken in beide voeten op.
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte met voornoemde feitelijke gedragingen schuld heeft aan dit verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en zo ja, in welke mate. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Artikel 6 WVW
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste is gelegd, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ook dient te worden vastgesteld dat door dat ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijk ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd, bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de door artikel 6 WVW vereiste schuld.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte met een veel te hoge snelheid, namelijk tenminste 108 km/uur, heeft gereden op een weg, gelegen middenin een bedrijventerrein met verschillende in- en uitritten van bedrijven, waar op dat moment, wegens wegwerkzaamheden, een maximale snelheid gold van 30 km/uur. Van verdachte, die niet in het bezit was van een geldig motorrijbewijs, die – zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard – weinig tot geen ervaring had met de geleende motorfiets waarop hij reed en die bovendien bekend was met de weg en ook wist dat op die weg allerlei in- en uitritten naar bedrijventerreinen waren, mocht extra voorzichtigheid en oplettendheid worden verwacht. Dat geldt temeer nu zijn vriendin achterop de motorfiets zat. Verdachte die ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de vrachtwagen heeft zien rijden, heeft niet geanticipeerd op de mogelijkheid dat de tegemoetkomende vrachtwagen zou afslaan, maar heeft een zeer groot risico genomen door, zonder (voldoende) af te remmen, hard door te rijden. Hoewel de vrachtwagenchauffeur verdachte voorrang had moeten verlenen, hoefde hij met dit rijgedrag van verdachte geen rekening te houden. Naar het oordeel van de rechtbank past het rijgedrag van verdachte in het geheel niet bij een oplettende en verstandige weggebruiker en wijkt het daar in substantiële mate vanaf. Uit onderzoek blijkt dat de aanrijding vermijdbaar zou zijn geweest als verdachte met de toegestane snelheid zou hebben gereden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de gegeven (hiervoor benoemde) omstandigheden aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dus schuldig is aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Vervolgens is de vraag aan de orde hoe het door [Slachtoffer] opgelopen letsel in juridische zin moet worden gekwalificeerd. Uit de geneeskundige verklaring van 7 juli 2020 blijkt dat [Slachtoffer] als gevolg van het ongeval, kort samengevat, onder meer een bekkenbreuk, een gebroken dijbeen, een gebroken scheen- en kuitbeen, een gebroken hand en meerdere breuken in beide voeten heeft opgelopen, waarvoor uitgebreide operaties hebben plaatsgevonden, waarbij een herstelduur van één tot twee jaren werd verwacht en een blijvende beperking te verwachten is. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Dit is ook niet door de verdediging betwist.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 20 april 2020 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig, te weten een motorfiets, daarmede rijdende over de weg, de Zevenheuvelenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl zonder dat aan hem, verdachte, door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde –
te rijden met een te hoge snelheid, te weten een minimale snelheid van 108 kilometer per uur en zijn, verdachtes, motorfiets niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was en in botsing te komen met het motorfiets, te weten een vrachtautocombinatie, bestuurd door [Naam 1]
waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer] , opzittende van de motorfiets) zwaar lichamelijk letsel, te weten een bekkenbreuk, een gebroken dijbeen, een gebroken scheen- en kuitbeen, een gebroken hand en een of meerdere breuken in beiden voeten werd toegebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Daarnaast vordert zij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren. De officier van justitie is bij haar strafeis uitgegaan van een zeer hoge mate van schuld en heeft in beginsel aansluiting gezocht bij de geldende richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zelf ook ernstig gewond is geraakt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in strafmatigende zin rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zelf ook ernstig gewond is geraakt ten gevolge van het ongeval en dat hij daar nog altijd de nadelige gevolgen van ondervindt. Gelet op de ernst van het feit, de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de medische toestand van verdachte, vindt de verdediging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend, maar een taakstraf van 80 uren wel. De verdediging verzoekt de rechtbank tot slot om gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich als bestuurder van een motorfiets schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval op de Zevenheuvelenweg in Tilburg, een weg die hij goed kende doordat hij daar dagelijks reed en waarvan hij wist dat er allerlei in- en uitritten naar bedrijventerreinen waren. Verdachte, die niet in het bezit was van een geldig rijbewijs en weinig tot geen ervaring had met de motorfiets waarop hij reed, is met een snelheid van minstens 108 kilometer per uur, terwijl daar 30 kilometer per uur was toegestaan, over de Zevenheuvelenweg gereden. Ter hoogte van het bedrijventerrein van [Naam 2] is hij vervolgens in botsing gekomen met een vrachtwagen met oplegger, die het bedrijventerrein wilde oprijden. Verdachte en zijn vriendin, die als passagier achterop de motorfiets zat, zijn hierdoor gevallen en ernstig gewond geraakt. Nu, bijna twee jaar later, kampen zij nog steeds met de lichamelijke en psychische gevolgen van het ongeval, waarvan een deel mogelijk blijvend is. Door op deze wijze aan het verkeer deel te nemen heeft verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen en zich op dat moment onverschillig getoond tegenover de geldende verkeersregels en de veiligheid van andere verkeersdeelnemers.
Persoon van de verdachteNaast de aard en de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met het voorlichtingsrapport dat op 25 mei 2021 door Reclassering Nederland over verdachte is opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat het ongeval ook voor verdachte zelf zeer aangrijpend is geweest en dat hij hierdoor nog steeds aangeslagen is. Hij heeft anderhalve week in coma in het ziekenhuis gelegen, hij is nog altijd aan het revalideren en hij kan daardoor nog niet werken. Het is niet duidelijk in hoeverre hij volledig zal herstellen. Hij ervaart daarnaast nog altijd psychische klachten zoals slapeloosheid en stress. Hij heeft inmiddels psychologische hulp gezocht om het ongeval te kunnen verwerken. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering ziet om die reden geen noodzaak tot het inzetten van interventies of toezicht en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Straf
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf als uitgangspunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten gaan in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag uit van een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. De rechtbank zal echter ten gunste van verdachte hiervan afwijken. Verdachte is zelf ook ernstig gewond geraakt en hij ondervindt nog steeds dagelijks lichamelijke en psychologische klachten waardoor het uitvoeren van een taakstraf voor hem zwaarder is dan normaal. Daarnaast is hij voor ziekenhuisbezoeken en therapie aangewezen op zijn rijbewijs.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. De rechtbank hoopt hiermee te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan verkeersovertredingen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt
toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en
mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 maart 2022.
Mr. Sterk en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.