ECLI:NL:RBZWB:2022:227

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 19_4668 en 19_4675
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning hondensportcentrum in agrarische bedrijfsgebouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor het uitoefenen van een hondensportcentrum in agrarische bedrijfsgebouwen. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, maar eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de vergunning heeft verleend op basis van een akoestisch onderzoek dat niet correct was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de richtafstand van 30 meter voor geluidsnormen niet correct was gemeten en dat de vergunning niet voldeed aan de eisen van de Verordening Ruimte Noord-Brabant. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het recht zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit moet worden toegepast. De rechtbank heeft ook de proceskosten en het griffierecht aan eisers toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/4668 WABOA en BRE 19/4675 WABOA

uitspraak van 20 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers,

en
[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres,
tezamen ook aangeduid als eisers,
gemachtigde mr. J.E. Dijk,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom,

verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te [plaatsnaam] , vergunninghoudster.

Procesverloop

In het besluit van 31 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het uitoefenen van een hondensportcentrum in agrarische bedrijfsgebouwen op het perceel [naam perceel] in [plaatsnaam] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 juli 2020. Hierbij waren aanwezig eisers, bijgestaan door hun gemachtigde en deskundige ir. D.J. Suverkropp. Namens de Stichting is [naam vertegenwoordiger 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Voor het college is [naam vertegenwoordiger 2] verschenen als gemachtigde. Namens de derde partij waren [naam vertegenwoordiger 3] en [naam vertegenwoordiger 4] aanwezig. Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten.
De rechtbank is in raadkamer tot de conclusie gekomen dat het onderzoek nog niet volledig is geweest. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) als deskundige onderzoek verricht en daarvan schriftelijk verslag uitbrengt. De rechtbank heeft het onderzoek heropend.
Op 24 november 2020 heeft de StAB advies uitgebracht. Hierop hebben partijen gereageerd. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank de StAB bij brief van 16 maart 2021 nadere vragen gesteld. Hierop heeft de StAB op 21 april 2021 aanvullend gerapporteerd.
Desgevraagd heeft het college op 5 juli 2021 meegedeeld dat behoefte bestaat aan een nieuwe zitting om het standpunt over de planologische toelaatbaarheid nader toe te lichten.
Deze zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 oktober 2021. Hierbij waren aanwezig eisers, bijgestaan door hun gemachtigde en deskundige ir. D.J. Suverkropp. Namens de Stichting is haar gemachtigde verschenen. Voor het college waren [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 5] aanwezig als gemachtigden. Namens de derde partij waren [naam vertegenwoordiger 6] , [naam vertegenwoordiger 7] en [naam vertegenwoordiger 8] aanwezig, bijgestaan door deskundige [naam deskundige 1] en [naam deskundige 2] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
De eigenaren van vergunninghoudster, de heer en mevrouw [familienaam] , hebben een agrarisch bedrijf in zonnebloemen op het perceel [naam perceel] in (het buitengebied van de gemeente) [plaatsnaam] (het perceel).
Op 1 september 2015 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitoefenen van een hondensportcentrum in twee agrarische bedrijfsgebouwen gelegen op het perceel. Zij wil trainingsfaciliteiten aanbieden voor hondeneigenaren om te oefenen met hun honden (Agility (= parcours met hindernissen) en Obedience (= gehoorzaamheid)).
De gevraagde omgevingsvergunning is in eerste instantie door het college geweigerd omdat de aangevraagde activiteit niet paste binnen het geldende planologische beleidskader zoals dat geldt voor afwijking. Met name omdat activiteiten ook in de buitenlucht werden uitgevoerd, werd niet voldaan aan de (geluids)normen die gelden voor een bedrijf in milieucategorie 2. De activiteit was daarmee te belastend voor het buitengebied en niet toelaatbaar. Vergunninghoudster is in de gelegenheid gesteld om de aanvraag om een omgevingsvergunning te wijzigen.
Op 4 september 2017 heeft het college een gewijzigde aanvraag om een omgevingsvergunning van vergunninghoudster ontvangen, voorzien van een aangepaste ruimtelijke onderbouwing en geluidsonderzoek, met als uitgangspunt dat de activiteiten alleen nog inpandig zouden plaatsvinden.
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) heeft op 26 oktober 2017 een positief advies uitgebracht over de gewijzigde aanvraag. De OMWB concludeert dat, ondanks een lichte overschrijding van de van toepassing zijnde richtwaarden, de inrichting met betrekking tot het aspect geluid gelijk gesteld kan worden met een bedrijf van milieucategorie 2. Daarbij acht de OMWB van belang dat het college beleidsvrijheid heeft en dat de werkelijke geluidsbelastingen lager zijn dan nu berekend (worst-case) omdat het gaat om honden die onder appèl staan en daardoor minder blaffen.
De ontwerp-omgevingsvergunning met bijbehorende stukken en de ontwerp-verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad hebben vanaf 7 juni 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het stadskantoor.
Eisers hebben gedurende deze periode een zienswijze ingediend gericht tegen beide ontwerpbesluiten.
Op 4 juli 2019 heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
In het bestreden besluit heeft het college, onder weerlegging van de zienswijzen, de gevraagde omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteit: het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan.
Aan de vergunning zijn de navolgende voorwaarden verbonden:
1. De activiteiten waarvoor deze omgevingsvergunning wordt verleend dienen uitsluitend inpandig te worden uitgevoerd, overeenkomstig de werkwijze en voorwaarden als vermeld in de ruimtelijke onderbouwing. Dit geldt ook voor het uitlaten van de honden;
2. De ruimtelijke onderbouwing, de onderbouwing van de van toepassing zijnde milieucategorie, de begrenzing van het ruimtelijk plan en het akoestisch rapport maken onderdeel uit van deze omgevingsvergunning. Van deze omgevingsvergunning kan slechts gebruik worden gemaakt overeenkomstig de in deze documenten uitgewerkte uitgangspunten en grenswaarden;
3. Het brengen en halen van de honden dient te geschieden op het gedeelte van het perceel dat in de ruimtelijke onderbouwing als ‘parkeerplaats’ is aangemerkt (het terrein tussen de grote en kleine bedrijfshal);
4. Tijdens de aanwezigheid van honden dienen ramen en deuren gesloten te worden gehouden, overeenkomstig het akoestisch rapport. Deuren in die loods mogen tijdens het trainen alleen geopend worden voor het onmiddellijk doorlaten van personen en honden;
5. De maximale geluidsniveaus op 30 meter afstand van de inrichtingsgrens zoals beschreven in het van deze omgevingsvergunning deel uitmakende akoestisch rapport mogen niet worden overschreden;
6. Werktijden: periode oktober tot en met maart (kleine hal en gedeelte grote hal):
- op weekdagen dienen de activiteiten plaats te vinden tussen 17:30 en 22:00 u / maximaal 25 te trainen honden in totaal, 38 aanwezige honden in totaal per avond;
- op zaterdagen, zon- en feestdagen dienen de activiteiten plaats te vinden tussen 10:00 en 18:00 u / maximaal 25 te trainen honden, 38 aanwezige handen in totaal per dag;
7. Periode april tot en met september (uitsluitend kleine hal):
- op weekdagen dienen de activiteiten plaats te vinden tussen 17:30 en 22:00 u. / maximaal 25 te trainen honden in totaal, 38 aanwezige honden in totaal per avond;
- op zaterdagen, zon- en feestdagen dienen de activiteiten plaats te vinden tussen 10:00 en 18:00 u. / maximaal 25 te trainen honden, 38 aanwezige honden in totaal per dag;
8. Van deze omgevingsvergunning mag geen gebruik worden gemaakt, zolang de geluidwerende voorziening zoals beschreven in het akoestisch onderzoek (geluidscherm) niet is gerealiseerd.
9. De landschappelijke inpassing als bedoeld in bijlage nr. 8 (818-000710) dient te zijn uitgevoerd binnen een termijn van 6 maanden na verlening van de omgevingsvergunning en na uitvoering blijvend in stand te worden gehouden.
2
. Beroepsgronden
Eisers stellen dat het uitoefenen van een hondensportcentrum in de agrarische bedrijfsgebouwen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat het hondensportcentrum een inrichting niet behorende tot milieucategorie 1 of 2 is en daarom in strijd is met de Verordening Ruimte Noord-Brabant (VR). Daarnaast wordt gesteld dat de ruimtelijke onderbouwing en het geluidsrapport diverse omissies en fouten bevatten. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen zij naar meerdere notities van adviesbureau Peutz, namelijk van 4 juli 2018, 20 november 2017 en 6 september 2019. In laatstgenoemde notitie wordt voorts gesteld dat bij de berekening van de geluidsbelasting is uitgegaan van een onjuiste grens van de inrichting, die niet overeenkomt met de volgens het bestemmingsplan toegestane omvang en ligging van de inrichting.
Ook eiseres stelt dat het uitoefenen van een hondensportcentrum in de agrarische bedrijfsgebouwen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voert eiseres
– samengevat – aan dat het plan in strijd is met de VR en dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
3.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, voor zover hier van belang:
(..)
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4.
Bestemmingsplan
Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Oost” heeft het perceel de bestemming “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden”.
Deze gronden zijn bestemd voor onder andere de uitoefening van een agrarisch bedrijf, behoud en herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, behoud van landschapselementen en behoud van cultuurhistorische waarden.
5.
Omvang geschil
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het uitoefenen van een hondensportcentrum in de agrarische bedrijfsgebouwen in strijd is met de in artikel 4 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Oost” bepaalde bestemming “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden”. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo. Dat betekent dat het besluit waarin de omgevingsvergunning wordt verleend een goede ruimtelijke onderbouwing dient te bevatten waaruit blijkt dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.2
Voorts is niet in geschil dat ter plaatse van het perceel van eisers (sub 1) voldaan wordt aan de richtwaarden voor geluid en sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.3
Eisers stellen dat het uitoefenen van een hondensportcentrum in de agrarische bedrijfsgebouwen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat de aanvraag in strijd is met artikel 6.10, eerste lid, onder d, van de VR. Volgens eisers leidt de beoogde ontwikkeling tot een bedrijf behorende tot milieucategorie 3 of hoger, zodat niet aan voorwaarde d van artikel 6.10 van de VR is voldaan. Daarbij spitst het geschil zich toe op twee punten:
  • Vanaf welke grens dient de richtafstand van 30 meter die geldt voor inrichtingen (van milieucategorie 2) in dit geval te worden gemeten?
  • Wat is de representatieve bedrijfssituatie en is in deze situatie voldaan aan de geluidsnormen die gelden voor een bedrijf in milieucategorie 2?
Voor een uitgebreidere weergave van deze geschilpunten verwijst de rechtbank naar de (tussen)beslissing van 25 augustus 2020.
6.
Grens van de inrichting
6.1
Voor inrichtingen in milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter. Uit de van toepassing zijn de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 (de VNG-brochure) volgt dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat.
6.2
Het college is – in navolging van het advies van de OMWB van 27 november 2018 en het akoestisch onderzoek van Vliex Akoestiek en lawaaibeheersing (Vliex) van 31 december 2018 – uitgegaan van een geluidsbelasting op 30 meter afstand van de inrichtingsgrens (de begrenzing van het gehele agrarische bedrijf inclusief weilanden en landerijen om het bouwvlak heen).
Eisers stellen dat dit ten onrechte is. Zij menen dat moet worden uitgegaan van de grens van het bouwvlak waarbinnen het hondensportcentrum zich bevindt.
6.3
In de beslissing van 25 augustus 2020 heeft de rechtbank overwogen dat, aangezien het doel van het onderzoek is om te bepalen of het hondensportcentrum als een activiteit van milieucategorie 2 kan worden aangemerkt, het meest logisch lijkt om aan te sluiten bij de grenzen van die vergunde activiteit. Het standpunt van het college dat de geluidsbelasting gemeten dient te worden op 30 meter vanaf de inrichtingsgrens, omdat de geluidsbelasting op de omgeving als geheel, dus inclusief hondensportcentrum én agrarisch bedrijf, moet worden vastgesteld, kan de rechtbank niet goed volgen. Te meer nu uit het akoestisch onderzoek niet blijkt dat ook onderzoek is gedaan naar de geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door het agrarisch bedrijf.
De rechtbank heeft de StAB de vraag voorgelegd vanaf welke grens de richtafstand van 30 meter die geldt voor inrichtingen in milieucategorie 2 in dit geval dient te worden gemeten (vraag 1). De StAB onderschrijft, gemotiveerd, het (voorlopige) oordeel van de rechtbank dat in dit geval de richtafstand van 30 meter gemeten moet worden vanaf de grens van het besluitvlak waarbinnen het hondensportcentrum is toegelaten. De StAB geeft aan dat dit niet alleen het meest logisch is, maar ook aansluit bij de VNG-brochure waarin niet alleen over bedrijven wordt gesproken, maar ook over milieubelastende activiteiten en functies en waarin onderscheid wordt gemaakt in ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten, die als afzonderlijk te zoneren activiteiten kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank zal dit advies overnemen. De rechtbank concludeert dus dat bij beantwoording van de vraag of het hondensportcentrum een activiteit is dat gelijk kan worden gesteld met een activiteit van milieucategorie 2 in de zin van de VNG-brochure de richtafstand van 30 meter gemeten dient te worden vanaf de grens van het besluitvlak waarbinnen het hondensportcentrum zich bevindt.
De argumenten van het college leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. In deze procedure dient niet de vraag naar het (cumulatieve) milieueffect van alle (toegestane) bedrijfsactiviteiten te worden beantwoord, maar de vraag of het hondensportcentrum van vergunninghoudster kan worden gelijkgesteld met een activiteit van milieucategorie 2. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank in dit verband op dat hiermee dus niet de vraag is beantwoord wat ‘de inrichtingsgrens’ is. De rechtbank zal deze vraag ook niet beantwoorden aangezien dit voor de beantwoording van dit geschil niet relevant is. Ook de opmerkingen van eisers (sub 1) over incidentele festiviteiten gaan voorbij aan de hier te beantwoorden vraag, reeds omdat deze geen onderdeel uitmaken van de (representatieve) bedrijfssituatie zoals aangevraagd in de (gewijzigde) aanvraag van 4 september 2017.
Het college heeft voorts nog aangevoerd dat de discussie over de milieucategorie onnodig afleidt van de bedoeling van de VR, namelijk de bescherming en ontwikkeling van de groenblauwe mantel. Volgens het college komt het verlenen van een omgevingsvergunning voor een hondensportcentrum niet in strijd met de doelstelling van de VR, te weten het beschermen van de waarden die gekoppeld zijn aan het bodem-watersysteem, landschapselementen en het voorkomen van bijzondere planten en dieren. Geluid heeft hier volgens het college namelijk geen effect op. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het standpunt dat de gevoerde discussie een hoog formeel juridisch karakter heeft, laat dit onverlet dat deze discussie wel gevoerd dient te worden nu het college de aanvraag diende te toetsen aan de VR, zoals deze ten tijde van het bestreden besluit gold, en dus ook aan de in artikel 6.10 opgenomen voorwaarden waaronder een niet-agrarische activiteit kan worden gevestigd in de groenblauwe mantel.
6.4
Uit het voorgaande volgt dat het college het bestreden besluit (mede) heeft gebaseerd op een akoestisch onderzoek dat ten onrechte niet uitgaat van een richtafstand van 30 meter vanaf de grens van de vergunde activiteit. Het besluit berust daarom op een onjuiste motivering en dient te worden vernietigd.
7.
Wordt voldaan aan de geluidsnormen van een categorie 2 activiteit?
7.1
Naar aanleiding van de vragen van de rechtbank heeft de StAB vastgesteld dat, uitgaande van de representatieve bedrijfssituatie bij vergunninghoudster, niet wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-brochure voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau, behorende bij een activiteit in milieucategorie 2. Met name in de avondperiode zijn de overschrijdingen van de richtwaarden aanzienlijk: het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is 46 dB(A), terwijl de richtwaarde 40 dB(A) is en het maximale geluidniveau is 70 dB(A), terwijl de richtwaarde 60 dB(A) is.
7.2
De rechtbank zal ook deze conclusie van de StAB overnemen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de StAB heeft kunnen aansluiten bij de representatieve bedrijfssituatie zoals beschreven in het hiervoor reeds genoemde rapport van Vliex van 31 december 2018, ondanks dat ook de StAB het aannemelijk vindt dat het aantal blaffen per hond is overschat. Het is immers in de eerste plaats de keus en de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de omgevingsvergunning om een beschrijving te geven van de representatieve bedrijfssituatie. Dat vergunninghoudster daarbij is uitgegaan van een ‘worst case scenario’ en dat volgens het college het aannemelijk is dat de werkelijke geluidsbelastingen lager zijn dan nu berekend omdat het gaat om honden die onder appèl staan en daardoor minder blaffen, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij heeft de rechtbank met name van belang geacht dat reeds één enkele blaf leidt tot overschrijding van het maximale geluidniveau. Met de voorwaarden die in het bestreden besluit zijn verbonden aan de verleende omgevingsvergunning wordt niet voorkomen dat een hond, bij het verplaatsen naar het gebouw (over een gemiddelde afstand van 40 meter, gedurende 36 seconden in de buitenlucht) in het geheel niet zal blaffen. Dat er mogelijkheden zijn om dit wel te voorkomen – bijvoorbeeld door bezoekers te verplichten om hun hond een zogenoemde halti om te doen – maakt de conclusie niet anders nu een dergelijke maatregel geen onderdeel uitmaakt van de aangevraagde, representatieve bedrijfssituatie.
7.3
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de conclusie van het college dat het hondensportcentrum kan worden vergeleken met een activiteit van milieucategorie 2 niet op het aan de aanvraag ten grondslag liggende akoestisch onderzoek kan worden gebaseerd. Dit betekent dat het bestreden besluit ook op dit punt lijdt aan een motiveringsgebrek.
8.
Conclusie
Nu in het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd dat het hondensportcentrum wat milieu/geluidsbelasting vergelijkbaar is met een activiteit van milieucategorie 2, heeft het college ten onrechte geconcludeerd dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 6.10 van de VR. Het bestreden besluit, waarbij de omgevingsvergunning is verleend is dus onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Dit betekent dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De beroepen zijn gegrond.
Het college zal, binnen zes weken na deze uitspraak, een nieuwe beslissing op de aanvraag dienen te nemen. Daarbij zal het college het recht dienen toe te passen zoals dat geldt op het moment van het nemen van het nieuwe besluit. Het college heeft aangegeven dat de VR inmiddels is vervangen door de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov). Volgens het college kent (artikel 3.73 van) de Iov geen voorwaarde die vergelijkbaar is met artikel 6.10, eerste lid, onder d, van de VR. Artikel 3.73 van de Iov gaat uit van een beoordeling van de feitelijke situatie, waarbij wordt beoordeeld welke functies en activiteiten passen in de omgeving. Daarbij is, volgens het college, ook van belang dat de provincie nu meer oog heeft voor het versterken en behoud van agrarische activiteiten middels het combineren met niet-agrarische functies. Dit levert mogelijk een afweging op die meer aansluit bij de feitelijke situatie zoals die door partijen wordt beleefd.
Het college zal dus een nieuwe afweging dienen te maken, waarbij de onderwerpen die in deze uitspraak zijn besproken waarschijnlijk niet of minder relevant zijn. Dat laat echter onverlet dat de rechtbank het bestreden besluit dient te toetsen aan het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Dit betekent ook dat de rechtbank geen ruimte ziet om zelf in de zaak te voorzien.
9.
Proceskosten
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op twee maal € 2.656,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen op de zittingen en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van respectievelijk € 174,00 en € 345,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot twee maal een bedrag van € 2.656,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, op 20 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.