ECLI:NL:RBZWB:2022:226

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 19_5968
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 17 oktober 2019, waarin zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 27 november 2018 werd beëindigd. De behandeling van het beroep was oorspronkelijk gepland voor 14 mei 2020, maar kon door coronamaatregelen niet doorgaan. Uiteindelijk vond de zitting plaats op 15 juni 2021, waar de gemachtigde van verzoeker en zijn schoonvader aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het UWV, mr. J.F.C.A.M. Weterings. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 24 juni 2021 besloten om een deskundige te raadplegen. De verzekeringsarts heeft op 26 augustus 2021 rapport uitgebracht, waarna het UWV op 30 september 2021 het bestreden besluit heeft ingetrokken en de ZW-uitkering van verzoeker is voortgezet.

Verzoeker trok vervolgens zijn beroep in, maar verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat het UWV aan verzoeker was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de gemaakte proceskosten. De rechtbank stelde deze kosten vast op € 1.897,50 voor de rechtsbijstand en € 1.490,10 voor het rapport van de verzekeringsarts, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 3.387,60.

De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal en openbaar gemaakt op 20 januari 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5968 ZW
uitspraak van 20 januari 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. D.E. de Hoop,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 oktober 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 27 november 2018.
Het beroep zou worden behandeld op de zitting van 14 mei 2020, maar heeft in verband met de coronamaatregelen geen doorgang gevonden. Het beroep is vervolgens behandeld op de zitting van 15 juni 2021. Verschenen zijn gemachtigde van verzoeker en zijn schoonvader, [naam schoonvader] , en namens het UWV mr. J.F.C.A.M. Weterings. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 24 juni 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropent om een deskundige te raadplegen.
Op 26 augustus 2021 heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] aan de rechtbank rapport uitgebracht.
Bij besluit van 30 september 2021 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken. De ZW-uitkering van verzoeker wordt met ingang van 27 november 2018 voortgezet.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft bij brieven van 11 november en 17 december 2021 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 30 september 2021 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigen-onderzoek, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Daarnaast komen de kosten van het rapport van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] (van het Expertise Instituut) van 6 mei 2020 en zijn aanvullende rapport van 11 augustus 2020 in aanmerking voor vergoeding. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komt verzoeker voor dat rapport een forfaitaire vergoeding toe. Rekening houdend met een uurtarief in 2020 van € 129,63 en het aantal bestede uren van 9,5 uur bedraagt de vergoeding € 1.231,49, zijnde € 1.490,10 inclusief 21% BTW. De door [naam verzekeringsarts 2] aan eiser gedeclareerde administratiekosten komen niet voor vergoeding op grond van het Bpb in aanmerking.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 3.387,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel griffier, op 20 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.