ECLI:NL:RBZWB:2022:2258

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
02/198606-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling met ontslag van alle rechtsvervolging wegens geslaagd beroep op noodweer

Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een conflict op 25 juli 2021 in Tilburg, waarbij de verdachte, na een confrontatie met de aangever, met fietssleutels in zijn hand heeft geslagen. De officier van justitie eiste een veroordeling voor poging tot zware mishandeling, maar de verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangever, die hem had achtervolgd en geslagen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/198606-21
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. P. Susijn, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. Van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich primair schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, dan wel een poging tot zware mishandeling en subsidiair aan mishandeling van [naam]. Meer subsidiair wordt aan verdachte bedreiging van [naam] ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag maar acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft met zijn sleutels in zijn hand richting het gezicht van aangever geslagen en aangever uiteindelijk in zijn nek geraakt waarbij er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft deze kans ook bewust aanvaard door de sleutels in zijn hand te klemmen om zo met extra kracht te kunnen slaan richting het gezicht en de nek van aangever.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag. Dit geldt eveneens voor de impliciet primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Het enkel toedienen van een vuistslag, zelfs met sleutels in de hand, is onvoldoende om een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aan te nemen. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling is door de verdediging bepleit dat sprake is van noodweer, waardoor ook dit feit niet bewezen kan worden verklaard. De verdediging heeft tot slot vrijspraak bepleit ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, en dan met name de aangifte van [naam], de verklaring van verdachte en de medische verklaring opgemaakt over het ontstane letsel bij aangever van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 25 juli 2021 in Tilburg ontstaat er een conflict vanuit aangever richting verdachte, nadat hun wegen zich letterlijk kruisen. Zij komen ieder vanuit tegenover gestelde richting en willen allebei een bocht naar links nemen, richting de Lovensestraat. Aangever rijdt op een scooter met een maaltijdbox achterop en verdachte rijdt op een fiets en draagt op zijn rug een rugzak. De twee mannen kennen elkaar tot op dat moment niet. Aangever besluit nadat hij verdachte is tegengekomen hem te achtervolgen, keert zijn scooter om, en rijdt verdachte achterna. Aangever [naam] en verdachte komen later tot stilstand op een fietspad.
Op enig moment haalt verdachte zijn fietssleutels uit zijn rugzak tevoorschijn en slaat hij, met de punt van één van deze sleutels stekend uit zijn vuist in de richting van het hoofd van aangever [naam]. Aangever loopt hierbij een steekverwonding op in zijn hals, die een geschatte genezingsduur heeft van twee weken. Verdachte heeft verklaard dat hij van plan was om aangever [naam] met deze fietssleutel in zijn hand op het gezicht te slaan, maar doordat aangever een beweging maakte, raakte hij hem in zijn hals.
Door met deze sleutels in de hand, waarvan één met de punt uit de vuist steekt, op korte afstand van aangever [naam], met kracht, richting diens hoofd (waarin zich onder andere ogen bevinden) te slaan, en vervolgens ook daadwerkelijk een verwonding bij de aangever in diens hals te veroorzaken, heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat aangever [naam] zwaar lichamelijk letsel op zou lopen en deze kans ook bewust aanvaard. Verdachte heeft, anders geformuleerd, voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij heeft zich daarmee naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling op aangever [naam].
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 juli 2021 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een sleutel in de richting van het hoofd van die [naam] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever. Verdachte is geslagen door aangever, kon op dat moment niet weglopen dan wel wegfietsen en heeft, toen aangever opnieuw op hem af kwam, aangever ter verdediging geslagen met zijn vuist waarin fietssleutels zaten, hetgeen als een passende reactie moet worden aangemerkt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat aangever verdachte heeft geslagen. Aangever heeft enkel verklaard dat hij verdachte zou hebben geduwd hetgeen geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert. Daarnaast is de reactie van verdachte niet proportioneel geweest. De officier van justitie eist een werkstraf van 120 uur te vervangen door 60 dagen hechtenis, indien verdachte deze werkstraf niet zou verrichten, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Beroep op noodweer
Verdachte heeft gesteld dat niet hij, maar aangever [naam] de agressor was op 25 juli 2021 en dat hij zich moest verdedigen tegen het vanuit hem afkomstige geweld. Aangever ging verdachte op zijn scooter achterna, nadat hij en verdachte elkaar waren tegengekomen, terwijl verdachte gewoon op zijn fiets zijn weg wilde vervolgen. Aangever was boos omdat verdachte volgens hem expres tegen hem aan zou zijn gereden. Verdachte schrok hiervan. Aangever kwam naast hem rijden, schold hem uit, dwong hem om te stoppen, was boos en bleef maar zeggen “jij moet sorry zeggen, excuses aanbieden”. Verdachte begreep niet waarvoor. Meteen nadat ze gestopt waren kwam aangever met zijn hoofd tegen het gezicht van verdachte staan en vervolgens sloeg hij verdachte hard met zijn vuist tegen de rechterzijkant van zijn gezicht. Verdachte was hierdoor duizelig en had pijn aan zijn kaak. Verdachte had het idee dat aangever [naam] hem hierna nogmaals wilde slaan. Aangever kwam na de vuistslag opnieuw op hem af, was nog steeds boos en zei weer: “Je deed het expres maak excuses".
Verdachte pakte daarom, op het moment dat aangever [naam] weer op hem af kwam, uit zijn rugzak zijn fietssleutels om hem met deze sleutels in de hand terug te slaan op zijn gezicht. Hij sloeg, met de punt van één van de fietssleutels stekend uit zijn hand, richting het hoofd van aangever, maar raakte hem echter in zijn hals, omdat aangever een beweging maakte. Nadat verdachte hem had geslagen, deed aangever een stapje achteruit en kon verdachte wegfietsen. Verdachte moest zich wel verdedigen na de vuistslag van aangever [naam] (in plaats van op zijn fiets weg te gaan). Allereerst omdat aangever nog niet klaar was met hem, nog steeds boos was en weer naar hem toe kwam gelopen. Bovendien zou aangever hem toch weer achterna zijn gereden op zijn scooter en hem tot stoppen hebben gedwongen.
Beoordeling rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien dient de verdediging daartegen te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij de beoordeling van dit verweer ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het scenario zoals geschetst door verdachte meer in overeenstemming is met de feitelijke gang van zaken op 25 juli 2021, dan de verklaringen afgelegd door aangever [naam].
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaringen van aangever niet consistent en niet volledig zijn. Zo verklaart hij wisselend over de aanleiding waardoor hij op zijn scooter verdachte achterna is gereden en het voorwerp waarmee hij zou zijn geslagen/gestoken. Aangever verklaart tegenover de politie, die hem meteen na het incident op 25 juli 2021 op straat spreekt, dat verdachte hem zou hebben afgesneden en tegen zijn elleboog zou zijn aangereden. Verder zou verdachte na het steken tegen aangever hebben gezegd: "Kijk maar uit voordat ik je helemaal kapot steek". Aan de politie die hem diezelfde dag bezoekt in het ziekenhuis, vertelt hij echter dat verdachte hem uit het niets zou hebben gestoken met een mes. Over mededelingen vanuit verdachte na het steken zegt hij dan niets. Tijdens zijn aangifte, gedaan op 26 juli 2021, zegt aangever dat verdachte tegen zijn maaltijdbox zou hebben geslagen en dat hij niet heeft gezien waarmee hij door verdachte is gestoken. Ook zou verdachte na het steken hebben gezegd dat aangever die avond dood zou gaan. Tot slot verklaart aangever [naam] pas bij zijn aangifte dat hij, voordat verdachte hem zou hebben gestoken, verdachte een duw zou hebben gegeven.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte, zowel bij de politie als ter zitting, consistent heeft verklaard en niet enkel over de voor hem ontlastende zaken, maar ook over de voor hem belastende zaken heeft verteld. Verdachte heeft namelijk vanaf het begin, zowel bij de politie als ter zitting verklaard, dat aangever hem achterna is gereden, boos was, hem heeft gedwongen tot stoppen, hem een harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven en dat hij pijn aan zijn kaak had door deze vuistslag. Dit laatste wordt bevestigd in het proces-verbaal, waarin staat beschreven dat verdachte vroeg om een arts naar zijn kaak te laten kijken.
Over de hem belastende feiten verklaart hij dat hij van korte afstand in de richting van het hoofd van aangever heeft geslagen met zijn fietssleutels in zijn hand, waarvan één fietssleutel met een punt stekend uit zijn vuist, en dat hij hierna wegfietste van aangever terwijl hij op dat moment niet wist of aangever gewond was.
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de verklaring van verdachte aannemelijk is. Zij zal bij de beoordeling van het beroep op noodweer dan ook uitgaan van de feiten zoals die in de verklaring van verdachte naar voren komen. Zij overweegt in dat kader als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank was op het moment dat aangever [naam] verdachte een vuistslag gaf (nadat hij verdachte had achtervolgd en had gedwongen tot stoppen), sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen verdachte gerechtigd was om zich te verweren. Verdachte kon niet weg uit deze situatie omdat aangever [naam] op hem af bleef komen en zelfs als het hem gelukt zou zijn om op zijn fiets te stappen, dan nog zou aangever hem zeer waarschijnlijk weer hebben achtervolgd en tot stoppen hebben gedwongen. De rechtbank is voorts van oordeel dat het handelen van verdachte, te weten het slaan in de richting van het hoofd van aangever [naam] met de punt van een fietssleutel stekend uit zijn vuist, in redelijke verhouding stond tot de forse vuistslag die verdachte daarvoor had gekregen. Verdachte heeft zijn verdediging beperkt tot één slag en is meteen na die slag, toen aangever een stap naar achteren maakte, op zijn fiets weggereden.
De rechtbank honoreert dan ook het beroep op noodweer en de rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam] vordert een schadevergoeding van € 3.500 voor het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 41, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot zware mishandeling

verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2022.
Mr. Janssen en mr. Prenger zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.