5.3Het oordeel van de rechtbank
Beroep op noodweer
Verdachte heeft gesteld dat niet hij, maar aangever [naam] de agressor was op 25 juli 2021 en dat hij zich moest verdedigen tegen het vanuit hem afkomstige geweld. Aangever ging verdachte op zijn scooter achterna, nadat hij en verdachte elkaar waren tegengekomen, terwijl verdachte gewoon op zijn fiets zijn weg wilde vervolgen. Aangever was boos omdat verdachte volgens hem expres tegen hem aan zou zijn gereden. Verdachte schrok hiervan. Aangever kwam naast hem rijden, schold hem uit, dwong hem om te stoppen, was boos en bleef maar zeggen “jij moet sorry zeggen, excuses aanbieden”. Verdachte begreep niet waarvoor. Meteen nadat ze gestopt waren kwam aangever met zijn hoofd tegen het gezicht van verdachte staan en vervolgens sloeg hij verdachte hard met zijn vuist tegen de rechterzijkant van zijn gezicht. Verdachte was hierdoor duizelig en had pijn aan zijn kaak. Verdachte had het idee dat aangever [naam] hem hierna nogmaals wilde slaan. Aangever kwam na de vuistslag opnieuw op hem af, was nog steeds boos en zei weer: “Je deed het expres maak excuses".
Verdachte pakte daarom, op het moment dat aangever [naam] weer op hem af kwam, uit zijn rugzak zijn fietssleutels om hem met deze sleutels in de hand terug te slaan op zijn gezicht. Hij sloeg, met de punt van één van de fietssleutels stekend uit zijn hand, richting het hoofd van aangever, maar raakte hem echter in zijn hals, omdat aangever een beweging maakte. Nadat verdachte hem had geslagen, deed aangever een stapje achteruit en kon verdachte wegfietsen. Verdachte moest zich wel verdedigen na de vuistslag van aangever [naam] (in plaats van op zijn fiets weg te gaan). Allereerst omdat aangever nog niet klaar was met hem, nog steeds boos was en weer naar hem toe kwam gelopen. Bovendien zou aangever hem toch weer achterna zijn gereden op zijn scooter en hem tot stoppen hebben gedwongen.
Beoordeling rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien dient de verdediging daartegen te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij de beoordeling van dit verweer ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het scenario zoals geschetst door verdachte meer in overeenstemming is met de feitelijke gang van zaken op 25 juli 2021, dan de verklaringen afgelegd door aangever [naam].
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaringen van aangever niet consistent en niet volledig zijn. Zo verklaart hij wisselend over de aanleiding waardoor hij op zijn scooter verdachte achterna is gereden en het voorwerp waarmee hij zou zijn geslagen/gestoken. Aangever verklaart tegenover de politie, die hem meteen na het incident op 25 juli 2021 op straat spreekt, dat verdachte hem zou hebben afgesneden en tegen zijn elleboog zou zijn aangereden. Verder zou verdachte na het steken tegen aangever hebben gezegd: "Kijk maar uit voordat ik je helemaal kapot steek". Aan de politie die hem diezelfde dag bezoekt in het ziekenhuis, vertelt hij echter dat verdachte hem uit het niets zou hebben gestoken met een mes. Over mededelingen vanuit verdachte na het steken zegt hij dan niets. Tijdens zijn aangifte, gedaan op 26 juli 2021, zegt aangever dat verdachte tegen zijn maaltijdbox zou hebben geslagen en dat hij niet heeft gezien waarmee hij door verdachte is gestoken. Ook zou verdachte na het steken hebben gezegd dat aangever die avond dood zou gaan. Tot slot verklaart aangever [naam] pas bij zijn aangifte dat hij, voordat verdachte hem zou hebben gestoken, verdachte een duw zou hebben gegeven.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte, zowel bij de politie als ter zitting, consistent heeft verklaard en niet enkel over de voor hem ontlastende zaken, maar ook over de voor hem belastende zaken heeft verteld. Verdachte heeft namelijk vanaf het begin, zowel bij de politie als ter zitting verklaard, dat aangever hem achterna is gereden, boos was, hem heeft gedwongen tot stoppen, hem een harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven en dat hij pijn aan zijn kaak had door deze vuistslag. Dit laatste wordt bevestigd in het proces-verbaal, waarin staat beschreven dat verdachte vroeg om een arts naar zijn kaak te laten kijken.
Over de hem belastende feiten verklaart hij dat hij van korte afstand in de richting van het hoofd van aangever heeft geslagen met zijn fietssleutels in zijn hand, waarvan één fietssleutel met een punt stekend uit zijn vuist, en dat hij hierna wegfietste van aangever terwijl hij op dat moment niet wist of aangever gewond was.
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de verklaring van verdachte aannemelijk is. Zij zal bij de beoordeling van het beroep op noodweer dan ook uitgaan van de feiten zoals die in de verklaring van verdachte naar voren komen. Zij overweegt in dat kader als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank was op het moment dat aangever [naam] verdachte een vuistslag gaf (nadat hij verdachte had achtervolgd en had gedwongen tot stoppen), sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen verdachte gerechtigd was om zich te verweren. Verdachte kon niet weg uit deze situatie omdat aangever [naam] op hem af bleef komen en zelfs als het hem gelukt zou zijn om op zijn fiets te stappen, dan nog zou aangever hem zeer waarschijnlijk weer hebben achtervolgd en tot stoppen hebben gedwongen. De rechtbank is voorts van oordeel dat het handelen van verdachte, te weten het slaan in de richting van het hoofd van aangever [naam] met de punt van een fietssleutel stekend uit zijn vuist, in redelijke verhouding stond tot de forse vuistslag die verdachte daarvoor had gekregen. Verdachte heeft zijn verdediging beperkt tot één slag en is meteen na die slag, toen aangever een stap naar achteren maakte, op zijn fiets weggereden.
De rechtbank honoreert dan ook het beroep op noodweer en de rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.