ECLI:NL:RBZWB:2022:2257

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
02-115403-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens poging tot doodslag met onvoldoende bewijs

Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een poging tot doodslag of zware mishandeling van een aangever, die verklaarde dat hij door de verdachte in zijn rug was gestoken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er zich op 31 augustus 2021 een geweldsincident heeft voorgedaan, waarbij de aangever een steekwond in zijn rug opliep. De officier van justitie meende dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever kritisch beoordeeld, waarbij zij constateerde dat deze inconsistent en tegenstrijdig waren. De verdachte ontkende de beschuldigingen en zijn verklaring werd als betrouwbaar beschouwd.

De rechtbank concludeerde dat er te veel twijfel bestond over de betrokkenheid van de verdachte bij het incident. Er was geen forensisch bewijs of getuigenverklaringen die de beschuldigingen konden ondersteunen. Gezien de onduidelijkheden in de verklaringen van de aangever en de consistente ontkenning van de verdachte, heeft de rechtbank geoordeeld dat niet overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het tenlastegelegde feit had gepleegd. De verdachte werd dan ook vrijgesproken van de beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/115403-21
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1988 te [Geboorteplaats- en Land]
wonende te [ Adres verdachte]
raadsman mr. J. Sneep, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag dan wel een poging zware mishandeling van [Slachtoffer]

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Op basis van het dossier kan in voldoende mate worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die aangever in zijn rug heeft gestoken. Verdachte en aangever hebben elkaar die nacht ontmoet, aangever heeft verklaard dat hij toen door verdachte is neergestoken en uit de telefoongegevens blijkt dat er berichten tussen partijen zijn verstuurd die duiden op een conflict. Door met een mes in de rug van aangever te steken, een plek waar vitale delen zoals longen zitten, heeft verdachte voorwaardelijk opzet op de dood gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van poging tot doodslag aangezien er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is. Het is enkel aangever die heeft verklaard dat verdachte hem de steekverwonding heeft toegebracht en aangever heeft in zijn verklaringen wisselend verklaard. Buiten de verklaring van aangever is er geen ander direct bewijs voorhanden, dat richting verdachte wijst. Voorts is er onduidelijkheid over de lengte van het mes alsmede de diepte van de toegebrachte verwonding waardoor er onvoldoende kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er zich in de nacht van 31 augustus 2021 te Bergen op Zoom een geweldsincident heeft voorgedaan waarbij aangever in zijn rug is gestoken. Aangever is naar het ziekenhuis gebracht en hier is vastgesteld dat aangever een klaplong had. Aangever heeft verdachte aangewezen als zijnde degene die hem die nacht met een mes in zijn rug heeft gestoken. Verdachte ontkent dit uitdrukkelijk.
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of er voldoende wettig bewijs aanwezig is om te komen tot een veroordeling ter zake van poging tot doodslag, zoals ten laste is gelegd en zo ja, of dit wettig bewijs ook overtuigend is.
Voor wat betreft het wettig bewijs bevinden zich in het dossier de verklaring van aangever dat hij in de nacht van 31 augustus 2020 tussen 00.00 en 01.00 uur ’s nachts door verdachte, zijnde een man die hij kent onder de naam “ [Verdachte] ” die naast de zus van aangever in de [ Adres verdachte] te Bergen op Zoom woont, in zijn rug zou zijn gestoken en de verklaring van verdachte dat hij aangever die desbetreffende nacht heeft gezien. Uit politiemutaties blijkt dat verdachte in het verleden bekend stond onder de naam “ [Verdachte] ” en woont op [ Adres verdachte] in de [ Adres verdachte] te Bergen op Zoom, naast de zus van aangever. Voorts bevinden zich in het dossier medische gegevens van het [Naam 1] waaruit blijkt dat aangever op 31 augustus 2020 binnen is gebracht met een steekverwonding in zijn rug. Tot slot blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen inzake de telefoongegevens dat verdachte en aangever elkaar kennen en dat er in de dagen voorafgaand aan het steekincident berichten zijn verzonden vanaf de telefoon van verdachte naar de telefoon van aangever betreffende een telefoon die zou zijn gestolen. De rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen er voldoende wettig bewijs aanwezig is.
De vraag is vervolgens of de rechtbank op basis van het wettige bewijs ook de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Pas als die overtuiging aanwezig is, mag de rechtbank de tenlastegelegde feiten bewezen verklaren.
Aangever heeft wisselend verklaard over de feiten rondom de steekpartij en heeft in de verhoren ook geen volledige openheid van zaken gegeven, met name over de eerdere sms-berichten die vanaf de telefoon van verdachte naar aangever zijn verzonden. Zo verklaart aangever niet consistent over de aanleiding van de steekpartij. In zijn aangifte verklaart hij dat de Turkse man en verdachte elkaar goederen aan het verkopen waren, dat aangever weigerde goederen te kopen van de Turkse man en dat verdachte aangever uiteindelijk heeft neergestoken. In een aanvullend verhoor verklaart aangever echter dat hij is aangesproken door een Turkse man om goederen te kopen, verdachte hem en de Turkse man op afstand is gevolgd en hem uiteindelijk heeft neergestoken. Ook de locatie van de steekpartij blijkt niet duidelijk uit de verklaringen van aangever. Zo verklaart aangever in eerste instantie te zijn neergestoken in de Meidoornlaan maar heeft hij het in een aanvullende verklaring over een steeg. Aangever is in zijn verhoren ook niet duidelijk over de aard van de relatie tussen aangever en verdachte en verklaart dat ze nog nooit ruzie hebben gemaakt, hetgeen juist niet lijkt te volgen uit de vanaf de telefoon van verdachte naar aangever verzonden sms-berichten. Tot slot verklaart aangever in zijn aangifte dat hij een deel van de confrontatie heeft gefilmd met zijn iPad, nadat hij was neergestoken, maar komt hier in latere verhoren niet meer vanuit zichzelf op terug.
Het voorgaande maakt dat de verklaringen van aangever naar het oordeel van de rechtbank een aantal wezenlijke onduidelijkheden en tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank stelt vast dat tegenover de verklaringen van aangever de stellige ontkenning van verdachte staat. Verdachte heeft, zowel in zijn verklaring bij de politie als ter terechtzitting ontkend dat hij aangever zou hebben neergestoken. Hierbij komt dat verdachte, zowel bij de politie als ter terechtzitting, heeft aangegeven bekend te staan onder de naam “ [Verdachte] ” in het verleden, naast de zus van aangever te wonen in de [ Adres verdachte] (en daarmee dus dezelfde persoon te zijn die aangever “noemt” als degene die hem gestoken zou hebben) én niet heeft ontkend aangever die avond op straat tegengekomen te zijn. Het feit dat verdachte standvastig is in deze, voor hem in beginsel belastende verklaring, maakt dat de verklaring van verdachte de rechtbank betrouwbaar voorkomt.
Zowel verdachte als aangever verklaren bovendien allebei dat er sprake was van een derde persoon. Deze derde persoon, een Turkse man, is aanwezig geweest op straat tijdens de ontmoeting tussen verdachte en aangever maar is niet gehoord. Zijn rol in het incident blijft dan ook onduidelijk en voor de rechtbank is niet uit te sluiten dat het mogelijk deze derde persoon is geweest die aangever uiteindelijk in zijn rug heeft gestoken. Er zijn ook geen getuigenverklaringen, van anderen dan aangever en verdachte, die op een rechtstreekse eigen waarneming zijn gebaseerd. Daarnaast is het steekwapen niet meer aangetroffen en zijn er geen DNA-sporen veiliggesteld.
Het is uiteindelijk aan de rechtbank om te beoordelen of bij haar de overtuiging bestaat dat de tenlastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden en dat deze handelingen door verdachte zijn gepleegd en niet door iemand anders. Gelet op de wisselende verklaringen van aangever, de consistente verklaring van verdachte, de aanwezigheid van een onbekende derde persoon en het gebrek aan forensisch bewijs of getuigenverklaringen waaruit volgt dat verdachte direct betrokken is geweest bij de steekpartij, heeft de rechtbank die overtuiging niet. Er is teveel twijfel. De rechtbank acht daarom niet overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en zal hem dan ook vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2022.
Mr. Prenger en mr. Janssen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.