ECLI:NL:RBZWB:2022:2254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1885
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bed & breakfast in blokhut

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bed & breakfast in een blokhut. Het college had deze aanvraag op 17 maart 2021 afgewezen, wat de eiser heeft doen besluiten om beroep in te stellen tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 21 maart 2022 waren zowel de eiser als zijn gemachtigde, mr. P.R. Botman, aanwezig, evenals mr. M.J. Hümmels namens het college.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is geweigerd op basis van strijd met het bestemmingsplan. De eiser betoogde dat de blokhut niet illegaal was en onder het overgangsrecht viel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen omgevingsvergunning was verleend voor de bouw van de blokhut en dat deze niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning had geweigerd, omdat het gebruik van de blokhut in strijd was met het bestemmingsplan en er geen aanleiding was om de vergunning alsnog te verlenen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1885 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. P.R. Botman,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van een bed & breakfast in een blokhut geweigerd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 21 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. M.J. Hümmels en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Op 30 juni 2020 heeft eiser een aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van een bed & breakfast in een blokhut aan de [adres 1] 31 te [plaatsnaam] ingediend. Eiser heeft daarbij verzocht om de bestemming van de blokhut om te zetten naar logies.
1.2.
Bij brief van 14 augustus heeft het college eiseres laten weten dat het chalet niet vergund kan worden en aangegeven dat eiser een aangepast bouwplan kan indienen. Als eiser dit niet zal doen, dan zal het college uitgaan van de aanvraag van 30 juni 2020 en de aanvraag weigeren.
1.3.
Bij brief van 2 oktober 2020 heeft het college eiser laten weten dat de uitgebreide procedure dient te worden gevolgd, nu de vergunning alleen kan worden verleend met een grote, buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan.
1.4.
In het ontwerpbesluit van 17 november 2020 heeft het college het voornemen geuit de aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van een bed & breakfast in een blokhut aan de [adres 1] 31 te [plaatsnaam] af te wijzen. Eiser heeft hiertegen een zienswijze ingediend.
1.5.
Bij besluit van 17 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning afgewezen.
1.6.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden de omgevingsvergunning ten behoeve van een bed & breakfast in een blokhut aan de [adres 1] 31 te [plaatsnaam] heeft geweigerd.
Standpunt van eiser
3.1.
Eiser is van mening dat het college de activiteiten ‘gebruik’ en ‘strijd met het bestemmingsplan’ door elkaar haalt. Indien en voor zover het gebruik ten tijde van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] al als illegaal moet worden betiteld, wil dat nog niet zeggen dat bouwwerk op zichzelf illegaal is. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat de blokhut niet illegaal is. In dit kader verwijst eiser naar een verklaring van de vorige bewoner en diverse foto’s.
3.2.
Daarnaast meent eiser dat de blokhut onder het overgangsrecht valt, nu de blokhut conform het toen geldende bestemmingsplan is opgericht en gebruikt.
3.3.
Eiser stelt zich ook op het standpunt dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning ten onrechte is afgewezen, nu het gevraagde gebruik ten behoeve van een bed & breakfast kan worden vergund door middel van toepassing van artikel 17.5.3. van het geldende bestemmingsplan Buitengebied [naam bestemmingsplan]
Wettelijk kader
4. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorend bij deze uitspraak.
Aanvraag van de omgevingsvergunning
5. Het betreft een aanvraag om de bestemming van een blokhut aan de achterzijde van de woning aan de [adres 1] 31 te [plaatsnaam] om te zetten naar logies. De aanvraag heeft betrekking op twee activiteiten, namelijk bouwen zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en strijdig gebruik met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en c van de Wabo. De bestaande blokhut is een voormalige schuur die eerder is verbouwd tot woning. Dit past echter niet in het geldende bestemmingsplan Buitengebied [naam bestemmingsplan] (hierna: het bestemmingsplan). Daarom is het de wens van eiser om de bestemming van de blokhut om te zetten naar logies.
Beoordeling
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het college ‘gebruik’ en ‘strijd met het bestemmingsplan’ door elkaar haalt. Indien en voor zover het gebruik ten tijde van het vorige bestemmingsplan illegaal zou zijn, dan wil dit nog niet zeggen dat het bouwwerk op zichzelf illegaal is. Het bouwwerk is in 1968 opgericht als dierenverblijf en werd destijds overeenkomstig de geldende agrarische bestemming gebruikt. In 1998 is besloten om de blokhut om te bouwen tot vakantiewoning.
6.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat er voor het bouwwerk nooit een omgevingsvergunning is verleend. Daarnaast is het bouwwerk niet vergunningsvrij. Het college stelt dat het bouwwerk is opgericht zonder omgevingsvergunning. Het bouwwerk is niet passend binnen het huidige bestemmingsplan en is in strijd met artikel 17.2.4. van het bestemmingsplan, nu de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen overschreden wordt.
6.3.
Naar oordeel van de rechtbank blijkt uit het onderliggende dossier niet dat op enig moment een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van de blokhut. In het onderliggende dossier zijn oudere bouwtekeningen opgenomen, maar geen verleende vergunning. De rechtbank stelt vast dat er geen omgevingsvergunning is verleend.
Valt de blokhut onder het overgangsrecht?
7.1.
Eiser meent dat het bouwwerk conform het in 1968 geldende bestemmingplan is gebouwd en derhalve onder het overgangsrecht valt. Ten tijde van het plaatsen van de blokhut in 1968 waren de activiteiten bouwen en gebruik in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Naar mening van eiser volgt uit de planbepalingen dat ter plaatse gebouwen voor agrarische doeleinden mochten worden opgericht. Daarmee staat vast dat het bouwwerk in ieder geval legaal is opgericht en destijds ook legaal werd gebruikt.
7.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de blokhut in strijd is met artikel 17.2.4 en derhalve niet onder het overgangsrecht valt. Daarnaast stelt het college dat, indien er (al) met succes een beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan, dit geen omgevingsvergunning vervangende titel verschaft en dat het bouwwerk door het overgangsrecht ook niet wordt gelegaliseerd. Een omgevingsvergunning blijft vereist. Het overgangsrecht verplicht het college niet om alsnog een omgevingsvergunning te verlenen.
7.3.
Uit het overgangsrecht bij het bestemmingsplan volgt dat een bouwwerk – dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan – gedeeltelijk mag worden vernieuwd of veranderd, mits deze afwijking naar aard en omvang hierdoor niet wordt vergroot. Dit overgangsrecht is echter niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en strijd met het daarvoor geldende plan. [1]
7.4.
Naar oordeel van de rechtbank heeft het college terecht het beroep op het overgangsrecht afgewezen, omdat het bouwwerk ten tijde van de inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan in strijd was met de daarvoor geldende bestemmingsplannen [naam bestemmingsplan] en Plan in hoofdzaak en niet is gebleken dat eiser over een relevante vergunning beschikte. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de door hem overlegde stukken, zoals diverse foto’s en een verklaring van de vorige bewoner, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het overgangsrecht van toepassing is.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit vaste jurisprudentie van de ABRvS blijkt dat als er met succes een beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan, dit geen omgevingsvergunning vervangende titel geeft en bouwwerken ook niet op een andere manier worden gelegaliseerd. [2] Zelfs wanneer zou worden aangenomen dat de blokhut op peildatum van het overgangsrecht op het perceel aanwezig was en dus een gerechtvaardigd beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan, laat dit onverlet dat het bouwwerk daarmee niet is gelegaliseerd en een omgevingsvergunning nodig blijft. Voor de blokhut is echter nooit een omgevingsvergunning verleend en daarom valt deze ook niet onder het overgangsrecht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gebruik in strijd met het bestemmingsplan
8.1.
Naar de mening van eiser is het onduidelijk waarom het college de gevraagde vergunning niet kan verlenen op grond van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 17.5.3 van het bestemmingsplan. Eiser stelt dat het bouwplan voldoet aan de randvoorwaarden die in dit plan zijn opgenomen. Het college had naar de mening van eiser met hem in overleg moeten treden, zodat eiser het bouwplan had kunnen aanpassen en in overeenstemming had kunnen brengen met de planregels.
8.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat zij enkel kunnen beslissen op basis van de door eiser ingediende aanvraag. Daarnaast is eiser op de hoogte gebracht van het feit dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en de aanvraag zou worden afgewezen. Eiser heeft de gelegenheid gehad om het bouwplan aan te passen. Het college stelt dat zij niet wenst mee te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan, omdat deze in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
8.3.
Naar oordeel van de rechtbank volgt uit rechtspraak van de ABRvS dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder aanhef en onder a van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen een bevoegdheid van het college is, waarbij het college beleidsruimte heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. [3] Dat wil zeggen dat de rechter zich dient te beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor geen omgevingsvergunning te verlenen.
Gezien de door het college gegeven motivering, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de omgevingsvergunning niet te verlenen. Het college heeft voldoende uit een gezet waarom het niet wenst mee te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan. Allereerst omdat het bouwplan niet voldoet aan de definitie van een bed & breakfast. Daarnaast omdat het college van mening is dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college vindt het planologisch en stedenbouwkundig niet gewenst om de blokhut te legaliseren. Daarnaast wil het college het gebruik van de blokhut niet vergunnen, nu de blokhut zonder omgevingsvergunning is gebouwd. De rechtbank kan het college volgen in dat standpunt en is van oordeel dat het college deze standpunten voldoende heeft onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 26 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en sub c van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin van die wet.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Op grond van het tweede lid wordt de aanvraag in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunning verlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder aanhef en sub a van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan of beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º in de overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan Buitengebied [naam bestemmingsplan] :
Op grond van artikel 17.2.4 van het bestemmingsplan Buitengebied [naam bestemmingsplan] (het bestemmingsplan) gelden voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen de volgende regels: 150 m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 1000 m², doch kleiner dan 5000 m².
Op grond van artikel 17.5.3 van het bestemmingsplan kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde ten behoeve van het toestaan van bed & breakfast in maximaal 4 eenheden, met in totaal een maximumvloeroppervlakte van 160 m².
Op grond van artikel 33.1 van het bestemmingsplan Buitengebied [naam bestemmingsplan]
a. mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
kan het bevoegd gezag eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %;
is het bepaalde onder a niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Voetnoten

1.Artikel 33.1 van de planregels.
2.Bijvoorbeeld ABRvS 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:251 en ABRvS 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1823.
3.ABRvS 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:174.