ECLI:NL:RBZWB:2022:2247

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3171
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen definitieve vaststelling kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de kinderopvangtoeslag. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin de kinderopvangtoeslag over 2018 definitief was vastgesteld op € 2.633,- en een te veel ontvangen voorschot van € 739,- moest worden terugbetaald. Het bezwaar werd door de Belastingdienst/Toeslagen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De eiseres had op 19 april 2021 bezwaar gemaakt, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken na het primaire besluit van 13 februari 2021 verstreek.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 april 2022, waarbij de eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat de omstandigheden die zij aanvoerde, namelijk de ziekte van een familielid, niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3171 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 februari 2021 (primaire besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2018 definitief vastgesteld op € 2.633,- en aangegeven dat eiseres het te veel ontvangen voorschot van € 739,- moet terugbetalen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 19 april 2021 bezwaar gemaakt.
In het besluit van 14 juni 2021 (bestreden besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 april 2022.
Hierbij waren namens Belastingdienst/Toeslagen aanwezig mr. [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Het primaire besluit is gedagtekend 13 februari 2021. Bij schrijven van 19 april 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Belastingdienst/Toeslagen heeft op 30 april 2021 de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. Op 13 mei 2021 heeft Belastingdienst/Toeslagen aangegeven meer tijd nodig te hebben om op het bezwaar te beslissen. Verder heeft Belastingdienst/Toeslagen op diezelfde datum aangegeven dat eiseres tot 30 maart 2021 bezwaar kon maken tegen het primaire besluit. Het bezwaarschrift is op 22 april 2021 ontvangen. Belastingdienst/Toeslagen heeft eiseres verzocht om vóór 3 juni 2021 toe te lichten waarom zij het bezwaar te laat heeft ingediend.
Op 27 mei 2021 heeft eiseres aangegeven dat zij vanwege ziekte van een familielid niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat zij te laat bezwaar heeft gemaakt en droevige omstandigheden in de familiesfeer geen aanleiding vormt om het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt dat zij niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken doordat de zus van haar echtgenoot ernstig ziek is geworden. Eiseres had op dat moment andere zorgen. Zij vindt het onbegrijpelijk dat haar bezwaar niet in behandeling wordt genomen.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 6:6, onder aanhef en sub a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift de niet-ontvankelijk verklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Beoordeling
5. Niet in geschil is dat eiseres niet binnen zes weken na het primaire besluit van 13 februari 2021 bezwaar heeft gemaakt.
Volgens eiseres is deze termijnoverschrijding verschoonbaar geweest, vanwege een ziektegeval binnen de familie. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke periode waarin eiseres en haar familie heeft verkeerd vanwege de gezondheidssituatie van de zus van haar echtgenoot. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit echter niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Deze omstandigheid, hoe vervelend ook, brengt niet met zich dat aannemelijk is dat gedurende de gehele bezwaartermijn van zes weken van eiseres redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat zij zelf tijdig beroep instelde dan wel tijdig een derde inschakelde om dat voor haar te doen, bijvoorbeeld door het (laten) indienen van een pro forma bezwaarschrift.
Dit betekent dat Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier, op 22 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.