ECLI:NL:RBZWB:2022:224

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
02/810540-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een strafzaak wegens overschrijding van de redelijke termijn en het recht op een eerlijk proces

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht op verdenking van het verlengen van de uitvoer van 4,6 kg hennep op 2 maart 2015. De zitting vond plaats op 30 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank moest zich buigen over een beroep van de verdediging op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) vanwege een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de procedure als geheel in de beoordeling moest worden betrokken, waarbij het recht op een eerlijk proces en de mogelijkheid tot waarheidsvinding zwaar wogen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding, die meer dan 4,5 jaar bedroeg, niet aan de verdachte kon worden toegerekend en dat deze overschrijding de waarheidsvinding in aanzienlijke mate had aangetast. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de betrokkenheid van de verdachte en dat de kwaliteit van het onderzoek ter terechtzitting in het gedrang was gekomen. Uiteindelijk leidde dit alles tot de beslissing dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810540-15
vonnis van de meervoudige kamer van 21 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [geboortedag] 1989
wonende aan de [adres]
raadsman mr. Van Wijk, advocaat te Hoorn

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 21 januari 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
samen met een ander een hoeveelheid van 4,6 kilogram hennep buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht dan wel deze hoeveelheid heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd;
Feit 2
samen met een ander een hoeveelheid van 337 gram hennep aanwezig heeft gehad;

3.De voorvragen

3.1.1
De dagvaarding is geldig.
3.1.2
De rechtbank is bevoegd.
3.1.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren nu er sprake is van een enorme overschrijding van de redelijke termijn. De officier van justitie heeft het recht tot vervolging verspeeld. In een zaak als de onderhavige – zonder slachtoffers – acht de verdediging ondanks de geldende jurisprudentie niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie een passende uitspraak.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkheid niet aan de orde kan zijn. De zaak heeft langer gelegen dat wenselijk is, maar daarmee heeft de officier van justitie rekening gehouden bij de strafeis.
De beoordeling van het verzoek tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, kan naar het oordeel van de rechtbank niet alleen worden gedaan op basis van de duur van de overschrijding van de redelijke termijn. De procedure als geheel dient in de beoordeling te worden betrokken. Daarbij speelt het recht op een eerlijke behandeling van de zaak van verdachte een zwaarwegende rol als ook de mogelijkheid tot waarheidsvinding na verloop van lange tijd. Er moet sprake zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
In het procesdossier springt bij feit 1 in het oog dat in de beginfase van het onderzoek,
[betrokkene 1] in beeld kwam als degene die betrokken was bij de in- en uitvoer van drugs naar België. Zelfs op de actiedag van 2 maart 2015 ging men er van uit dat [betrokkene 1] de leverancier was. Bij hem is ook in zijn pand 5 kilo cannabis aangetroffen. [betrokkene 1] wijst verdachte aan als de enige die gebruik maakte van de auto waarmee de levering van de softdrugs werd gedaan aan de koerier die de drugs naar België bracht. Echter, uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [betrokkene 1] in januari 2015 is gezien als bestuurder van deze wagen nadat hij uit de [bedrijf] kwam. In het dossier is geen verder onderzoek naar de betrokkenheid van [betrokkene 1] opgenomen.
Bij de aanhouding van verdachte, met [betrokkene 1] , op 2 maart 2015, werd noch verdachte noch [betrokkene 1] herkend als de bestuurder van voornoemde auto bij een eerdere transactie, hetgeen erop kan duiden dat er ook een derde bij deze transacties betrokken is. Iets dat ook uit de verklaring van een afnemer, [naam] , naar voren komt.
De koerier, [betrokkene 2] , is door Belgische politie gehoord over zijn rol in de aflevering van de softdrugs aan klanten in België. Hij benoemt daarin één persoon met wie hij, op een enkele uitzondering na, contact heeft gehad. Hij geeft een beschrijving van die persoon die, mede op basis van de door de raadsman ter zitting overgelegde stukken, niet zonder meer lijkt te passen bij de persoon van verdachte. Een aspect dat ook na de aanhouding van verdachte in het oog had kunnen springen. [betrokkene 2] is niet geconfronteerd met foto’s van personen die in deze zaak betrokken zijn om te verduidelijken met wie hij in de voorafgaande periode contact had. Ook is [betrokkene 2] niet bevraagd over de wijze waarop op 2 maart 2015 het contact met verdachte plaatsvond en wat er tijdens dat contact is gebeurd; met name of de drugs die [betrokkene 2] bij zich had ook toen zijn overhandigd. Het feit dat verbalisanten het contact tussen verdachte en [betrokkene 2] niet hebben gezien en het feit dat in de verklaring van [betrokkene 2] wordt genoemd dat soms alleen de opbrengst werd afgedragen, laat de mogelijkheid open dat er tussen verdachte en [betrokkene 2] geen overdracht van drugs heeft plaats gevonden.
In het procesdossier bevindt zich verder een groot aantal tapgesprekken betrekking hebbend op een periode van voor 2 maart 2015, namelijk 17 november 2014 tot en met 22 januari 2015. Uit het dossier blijkt dat ook na die periode nog getapt is; zelfs op 2 maart 2015 nog. Wat in de gesprekken op die dag ter sprake is gekomen wordt, op 1 uitzondering na, niet vermeld. Er wordt alleen vermeld waar de koerier zich op een geven moment in Nederland bevindt. Wanneer de koerier de afspraak met verdachte heeft gemaakt voor een ontmoeting op 2 maart is niet duidelijk en evenmin of de koerier mogelijk nog andere activiteiten heeft verricht. Daardoor is de verklaring van verdachte dat er geen drugs zijn overhandigd, onvoldoende verifieerbaar.
Bij feit 2 ontbreekt in het dossier een overzicht van de plaatsen waar de diverse in beslag genomen zaken zijn aangetroffen, waaronder de in beslag genomen hennep. Daardoor is het niet mogelijk om de mate van wetenschap van verdachte ten aanzien van de softdrugs vast te stellen. Met name niet nu er ten minste één andere persoon in de woning verbleef. Bovendien ontbreekt in het dossier van verdachte de ook voor verdachte relevante stukken uit het dossier dat ten aanzien van zijn broer en medebewoner van de woning is opgemaakt.
In deze zaak kan niet op voorhand zonder meer worden gezegd dat op eenvoudige wijze zonder nader onderzoek tot een vrijspraak of bewezenverklaring kan worden gekomen. Als de rechtbank een oordeel moet geven over de vraag of wat aan verdachte ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden in het licht van de door verdachte afgelegde verklaring, is naar het oordeel van de rechtbank nog behoorlijk wat nader onderzoek nodig. Voor een deel zal dat bestaan uit het nader horen van getuigen. Bekend is dat de feilbaarheid van het geheugen toeneemt naar gelang de tijd verstrijkt. Een tijd die in deze zaak aanzienlijk is. Een zorgvuldige beoordeling door de rechtbank wordt daardoor in sterke mate beïnvloed.
De rechtbank stelt vast dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten zijn gepleegd op
2 maart 2015 en dat verdachte op dat moment is aangehouden en verhoord, waarna de zaak volgens de officier van justitie blijkbaar al in mei 2016 is aangeboden aan de rechtbank. Dit betekent dat de redelijke termijn in deze zaak met meer dan 4,5 jaar is overschreden. Een overschrijding die in dit geval niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Deze mate van termijnoverschrijding zal met grote mate van waarschijnlijkheid wel invloed hebben op het proces van waarheidsvinding. Aanhouding voor nader onderzoek zal leiden tot een verder oplopen van deze termijn. De mogelijkheid tot waarheidsvinding is in aanzienlijke mate aangetast. Niet alleen door het verloop van de termijn maar ook doordat een aantal te onderzoeken of te verifiëren zaken niet zijn onderzocht. Deze combinatie maakt ook dat de kwaliteit van het onderzoek ter terechtzitting in het gedrang komt. Daarmee is een zorgvuldige en betrouwbare beoordeling door de rechtbank onmogelijk gemaakt.
Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat niet is gebleken van een zodanig maatschappelijk belang bij strafrechtelijke vervolging dat opweegt tegen de mate waarin het recht op een eerlijk proces is aangetast.
Vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijk proces zodanig is geschonden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart
de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. R.P. Broeders en mr. M. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 januari 2022.

5.Bijlage I

De tenlastelegging
Feit 1
hij op of omstreeks 2 maart 2015 te Roosendaal/ althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten
het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in
artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van (ongeveer) 4,6 kilogram
hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
die wet;
art 3 ahf/ond A Opiumwet
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 maart 2015 te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 4,6 kilogram
hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
Feit 2
hij op of omstreeks 2 maart 2015 te (Eikenlaan 20b te) Roosendaal, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad (ongeveer) 337 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer
dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet