ECLI:NL:RBZWB:2022:2158

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
02/082554-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor seksueel misbruik van zijn dochter over een periode van ruim twee jaar

In de strafzaak tegen de verdachte, een vader, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2022 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor het seksueel binnendringen en het plegen van ontuchtige handelingen met zijn dochter, die op het moment van de feiten tussen de 12 en 15 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de dochter, die gedetailleerd en consistent was, geloofwaardig was en dat de ontkenning van de verdachte ongeloofwaardig was. De feiten vonden plaats in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 16 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochter op meerdere manieren seksueel heeft misbruikt, waarbij hij haar heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd, dat dadelijk uitvoerbaar is, om verdere schade aan het slachtoffer te voorkomen. Daarnaast is er een schadevergoeding van €20.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straf als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/082554-21
vonnis van de meervoudige kamer van 22 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is op zitting de vordering behandeld van de benadeelde partij [naam 1] en is namens haar door een medewerkster van Slachtofferhulp Nederland een schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is ter terechtzitting gewijzigd en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode 1 juni 2018 tot en met 16 december 2020 het lichaam van zijn dochter [naam 1] , die toen ouder dan twaalf maar jonger dan zestien was, op verschillende manieren seksueel is binnengedrongen;
feit 2: in de periode 1 juni 2018 tot en met 16 december 2020 ontucht heeft gepleegd met zijn dochter [naam 1] , die toen ouder dan twaalf maar jonger dan zestien was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 september 2019 tot en met 16 december 2020 bij [naam 1] op de tenlastegelegde wijzen seksueel is binnengedrongen (feit 1). Hij acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 juni 2018 tot en met 16 december 2020 met [naam 1] de tenlastegelegde (overige) ontuchtige handelingen heeft gepleegd (feit 2). De officier van justitie baseert zich bij beide feiten op de verklaring van [naam 1] , de verklaring van haar moeder, de deels bekennende verklaring van verdachte en het app-verkeer tussen [naam 1] en verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor zover het onder feit 1 tenlastegelegde ziet op de periode vóór januari 2020 en op andere manieren van seksueel binnendringen dan met de penis in de vagina. De verdediging bepleit integrale vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij pas vanaf januari 2020 seks heeft gehad met [naam 1] en alleen door met zijn penis in haar vagina te gaan. Hij ontkent eerder en op andere manieren seksueel bij [naam 1] te zijn binnengedrongen. Hij ontkent ook de overige tenlastegelegde ontuchtige handelingen. Gelet op deze ontkenning, de melding en aangifte van moeder waaruit volgt dat het misbruik een jaar duurde en de niet-gedetailleerde verklaring van [naam 1] is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een langere pleegperiode en de andere seksuele handelingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en2
[naam 1] , geboren op [geboortedag] 2005, woonde tot februari 2018 bij haar moeder en is toen bij haar vader, verdachte, gaan wonen. Zij heeft verklaard dat verdachte na de verhuizing met haar het gesprek over seksualiteit begon en dat zij van hem aan zichzelf moest gaan zitten waar hij bij was. Toen zij dat niet wilde, vertelde verdachte haar dat zij een drempel over moest. Dit heeft ongeveer een half jaar geduurd en speelde al voor het ongeluk van verdachte in juni 2018, maar tot dat moment hebben geen seksuele handelingen plaatsgevonden. Omdat verdachte bleef aandringen, heeft [naam 1] op een gegeven moment verdachte zijn zin gegeven en is zij zichzelf gaan vingeren waar verdachte bij was. Kort daarna ging hij haar ook vingeren en zichzelf aftrekken in haar bijzijn.
In september 2019 wilde verdachte volgens [naam 1] “echt seks” met haar, waarmee zij bedoelde dat hij met zijn geslachtsdeel in haar vagina ging. Zij had toen een afspraak met een vriend bij haar thuis. Verdachte stemde daar niet mee in, stelde dat zij beter seks met verdachte kon hebben en die avond heeft dat ook plaatsgevonden. Daarna is de seks tussen verdachte en [naam 1] wekelijks, soms meerdere keren per week, doorgegaan.
In augustus 2020 kreeg [naam 1] een nieuwe relatie. Daardoor besefte zij steeds meer dat wat er tussen haar en verdachte gebeurde niet goed was en ging zij zich meer daartegen verzetten. Toch vond de seks nog altijd één keer per week plaats. [naam 1] heeft verder verklaard dat verdachte met haar wilde tongzoenen en dat zij hem moest pijpen. Beide heeft zij ook gedaan. Ook befte verdachte haar. De seks vond thuis plaats, in de slaapkamer van verdachte.
Verdachte heeft ook op zitting bekend dat hij wekelijks seks met [naam 1] heeft gehad. Dit vond volgens hem echter plaats in de periode januari 2020 tot half december 2020 en bestond uit gemeenschap met zijn penis in haar vagina. De langere pleegperiode en de andere seksuele handelingen waarover [naam 1] heeft verklaard ontkent hij.
Pleegperiode en handelingen
Gelet op de gedeeltelijke bekentenis van verdachte, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verklaring van [naam 1] over de langere pleegperiode en de seksuele handelingen geloofwaardig is.
De rechtbank stelt daartoe eerst vast dat de verklaring van [naam 1] over het wekelijks seksueel binnendringen door verdachte met zijn penis in de vagina, steun vindt in de verklaring van verdachte zelf. Ook verdachtes verklaring bij de politie dat hij en [naam 1] in elkaars bijzijn masturbeerden, geeft steun aan [naam 1] verklaring. De verklaring van verdachte op zitting dat hij dit nooit heeft verklaard en dat sprake was van grote druk tijdens het verhoor schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Verdachte is tijdens het betreffende verhoor (telefonisch) bijgestaan door zijn raadsvrouw en heeft zijn verklaring ondertekend nadat hij deze had doorgelezen en daarin volhardde.
Verder geeft ook het app-verkeer tussen verdachte en [naam 1] steun aan haar verklaring over de langere pleegperiode en de andere seksuele handelingen tussen hen. Uit het dossier blijkt dat zij al op 22 juni 2019 seksueel getinte berichten uitwisselden, waarin verdachte onder meer vraagt of [naam 1] geil is en: “zoenen?”. Op 3 december 2019 vraagt verdachte aan [naam 1] : “jij wil lekker neuken?” Op de vraag van [naam 1] of verdachte dat ook wil, antwoordt hij onder meer dat hij het alleen wil als het heel lekker is. Het dossier bevat meer, vergelijkbare berichten uit december 2019 en januari 2020. Op 2 januari 2020 vraagt [naam 1] bijvoorbeeld aan verdachte of ze morgen “gaan sexen”, waarop verdachte antwoordt “uiteraard” en vraagt wat ze lekker vindt. Ook vraagt hij haar om “69?” en geeft vervolgens een uitleg waarom het likken dan lekkerder is. Weliswaar zijn het door [naam 1] genoemde tongzoenen en beffen niet meer in de nader omschreven tenlastelegging blijven staan, maar de berichten daarover ondersteunen de verklaring van [naam 1] en de rechtbank twijfelt er niet aan dat dit ook is gebeurd.
De rechtbank vindt de verklaring van [naam 1] daarnaast consistent en voldoende gedetailleerd. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit die verklaring blijkt van een berekenende, geleidelijke opbouw van het seksueel misbruik door verdachte. Vanaf het moment dat [naam 1] in februari 2018 bij verdachte ging wonen, op haar twaalfde, voerde verdachte met haar gesprekken over seks en wilde hij op enig moment ook dat zij aan zichzelf ging zitten in zijn aanwezigheid. Zij is duidelijk in haar verklaring dat voor het ingrijpende motorongeluk van verdachte in juni 2018 geen seksuele handelingen plaatsvonden. Vanaf enig moment daarna gaf zij toe en ging zij zichzelf vingeren in verdachtes bijzijn en breidde verdachte de seksuele handelingen uit. Daarbij verlegde hij steeds de drempel, zei dat het wel kon en normaliseerde zo het seksuele contact tussen hem en [naam 1] . Dat [naam 1] zich niet meer specifiek weet te herinneren wanneer welke handeling plaatsvond, vindt de rechtbank niet onlogisch gezien de opbouw van de handelingen door verdachte. [naam 1] is in haar verklaring wel specifiek over het aanvangsmoment van het vaginaal binnendringen met zijn penis door verdachte. Dat was op een avond in september 2019, toen zij een vriendje bij haar wilde laten logeren en verdachte het een beter idee vond om seks met hem te hebben. In de berekenende en geleidelijke opbouw door verdachte past tot slot ook de verklaring van [naam 1] dat zij pas door haar relatie met [naam 2] , die zij in augustus 2020 leerde kennen, steeds meer ging beseffen dat wat er tussen haar en verdachte gebeurde niet hoorde.
Tegenover de consistente en door andere bewijsmiddelen ondersteunde verklaring van [naam 1] acht de rechtbank de pertinente ontkenning door verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde pijpen en vingeren, het binnendringen vóór januari 2020 en de onder feit 2 verweten ontuchtige handelingen volstrekt ongeloofwaardig. Het is ongeloofwaardig dat er voorafgaand of naast het seksueel binnendringen met de penis in de vagina geen andere seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en dat er niet meer is gebeurd dan de daad zelf. Dat het voorspel zou hebben bestaan uit de appjes die over en weer zijn verstuurd, zoals door verdachte ter zitting verklaard, past niet bij een relatie die door verdachte wordt omschreven als een relatie die in zijn ogen was gegroeid naar een manvrouw-relatie. Daar past immers een volwaardige seksuele relatie bij. De app-berichten laten ook zien dat er voorspel heeft plaatsgevonden of zou gaan plaatsvinden dat bestond uit een of meer van de in de tenlastelegging genoemde verwijten.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van [naam 1] over de pleegperiode en de seksuele handelingen betrouwbaar en geloofwaardig. De verklaring van verdachte over een beperktere pleegperiode en het enkele binnendringen met zijn penis de vagina schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank laat de pleegperiode van feit 1 beginnen op 1 oktober 2018. Het vingeren van [naam 1] door verdachte is immers veel eerder begonnen dan de geslachtsgemeenschap waar de officier van justitie zijn begindatum van 1 september 2019 op baseert. In juni 2018 heeft verdachte een motorongeluk gehad en tot die tijd bleef het bij praten over seks. Op enig moment daarna is [naam 1] zich op aandringen van verdachte in zijn bijzijn gaan vingeren en kort daarna vingerde verdachte haar. [naam 1] zelf denkt dat ze dertien jaar was - en dus geen twaalf meer - toen ze in het bijzijn van verdachte zichzelf vingerde en verdachte kort daarna dat ook bij haar ging doen. Ook de pleegperiode van feit 2 laat de rechtbank daarom beginnen op 1 oktober 2018. Nu uit het dossier niet blijkt van de handelingen die worden genoemd achter het tweede en laatste gedachtestreepje onder feit 2, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op meerdere tijdstippen in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 16 december 2020 te Roosendaal met zijn kind, [naam 1] (geboren op [geboortedag] 2005), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [naam 1] geduwd en/of gebracht en/of heen en weer bewogen, en/of in de mond van die [naam 1] geduwd en/of gebracht en/of laten nemen en/of zich (aldus) laten pijpen door die [naam 1] , en/of hebbende verdachte, één of meer vinger(s) tussen de schaamlippen van die [naam 1] geduwd en/of gebracht;
2
op meerdere tijdstippen in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 16 december 2020 te Roosendaal, met zijn kind, [naam 1] (geboren op [geboortedag] 2005), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het laten aanraken, en/of laten vasthouden van de penis van verdachte door die [naam 1] en/of
- het zichzelf aftrekken in het bijzijn van die [naam 1] , en/of
- het die [naam 1] zichzelf laten vingeren in het bijzijn van verdachte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor feit 1 en feit 2 aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Hij acht het niet passend om de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte te beperken tot de 84 dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verder vordert de officier aan verdachte op te leggen de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Hij acht het op dit moment niet in het belang van [naam 1] dat verdachte contact met haar zoekt. Omdat dit in de toekomst mogelijk verandert, laat hij de beslissing om een contactverbod op te leggen over aan de rechtbank.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest. Zij wijst daartoe onder meer op de behandeling bij Fivoor die verdachte vrijwillig is aangegaan, zijn blanco strafblad, het lage recidiverisico en op wat verdachte zal verliezen als hij opnieuw de gevangenis in moet. Ook verzoekt zij om geen contactverbod en geen meldplicht bij de reclassering op te leggen. Verdachte heeft geen vertrouwen in de reclassering omdat in de rapportages onjuistheden en aannames over verdachte staan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veelvuldig seksueel binnendringen van en het plegen van diverse andere ontuchtige handelingen met zijn dochter [naam 1] . Dit seksueel misbruik vond plaats gedurende een periode van ruim twee jaar, waarin [naam 1] bij aanvang dertien jaar oud was en vijftien toen het stopte. Het seksueel binnendringen, dat begon met vingeren, maar overging in geslachtsgemeenschap, heeft wekelijks gedurende ruim twee jaar plaatsgevonden. Het stopte pas doordat [naam 1] de woning van haar vader heeft verlaten om naar haar moeder te gaan en niet meer is teruggekeerd. Met dit handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [naam 1] .
Verdachte heeft zelf diverse malen naar voren gebracht dat hij met zijn handelen [naam 1] wilde helpen, dat hij het voor haar deed en niet ter bevrediging van zijn eigen behoeftes. De rechtbank heeft op basis van het dossier en haar indruk van verdachte ter zitting een beeld dat hier lijnrecht tegenover staat. Verdachte heeft [naam 1] omschreven als het kind van de rekening van de scheiding tussen hem en de moeder van [naam 1] , de relaties van haar moeder, het gebrek aan aandacht en loverboyproblematiek. Daarom had verdachte in overleg met en instemming van haar moeder zich in februari 2018 over [naam 1] ontfermd. Verdachte heeft verklaard toen te hebben gezegd dat hij geen relatie meer zou aangaan zolang [naam 1] bij hem zou wonen omdat [naam 1] alle aandacht nodig had. Maar het helpen en aandacht geven is in werkelijkheid een berekenende manier gebleken om [naam 1] voor het genot van verdachte in te palmen als zijn sekspartner. Ter zitting heeft verdachte over zijn relatie met [naam 1] verklaard dat hij deze zag als een horizontale relatie, zoals die tussen een volwassen man en vrouw, en niet als een verticale relatie, zoals die tussen een ouder en zijn (minderjarig) kind. Op die wijze heeft verdachte zijn plicht als vader om [naam 1] in haar kwetsbare positie de juiste zorg te bieden op ernstige wijze geschonden.
[naam 1] heeft in haar slachtofferverklaring bevestigd dat zij, terugkijkend, bijna het leven leefde van verdachtes vrouw in plaats van zijn dochter. Ondanks dat verdachte haar een paar keer heeft gezegd zichzelf wat aan te zullen doen, is zij blij toch aangifte te hebben gedaan. Vanuit de zwarte kant die zij heeft naar verdachte hoopt zij dat hij eerlijk wordt gestraft. Tegelijkertijd hoopt zij uiteindelijk een manier te vinden om oké met elkaar te zijn, omdat wat zij de witte kant noemt doorbroken is, waardoor er ineens geen contact meer was. Zij mist de steun van verdachte bij wat zij doormaakt, maar wil tegelijkertijd niet dat de zwarte kant minder erg wordt gemaakt en dat verdachte wordt beloond voor het traject dat zij zelf nu doorloopt.
De persoon van verdachte
Verdachte heeft desgevraagd gereageerd op de slachtofferverklaring van [naam 1] . Zijn reactie was dat de verklaring door anderen was opgesteld en dat hij een half uur nodig had om alle onwaarheden daarin te bespreken. De rechtbank kan niet anders dan constateren dat de reactie van verdachte op geen enkele wijze enig begrip inhoudt voor het leed dat hij zijn dochter heeft aangedaan en voor de gevolgen die zij hierdoor heeft ondervonden en nog zal ondervinden. Daarmee neemt verdachte niet de verantwoordelijkheid voor wat hij [naam 1] heeft aangedaan, zelfs niet voor het deel van het seksueel misbruik dat hij heeft toegegeven. De door verdachte in zijn laatste woord genoemde spijt en excuses komen op de rechtbank dan ook niet oprecht over.
Over verdachte is op 4 juni 2021 een Pro Justitiarapportage opgesteld door GZ-psycholoog [psycholoog] . De psycholoog concludeert dat verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis, verstandelijke handicap of psychogeriatrische aandoening. Geadviseerd wordt om verdachte de feiten volledig toe te rekenen. Er was sprake van bewust overwogen en gepland handelen en van volledig besef van de wederrechtelijkheid daarvan. Verdachte beschikte over volledige wilsvrijheid en keuzevrijheid van handelen. Hij had een adequater gedragsalternatief kunnen kiezen of het bewuste gedrag kunnen nalaten. De psycholoog schat het recidiverisico in als laag. Het delictgedrag heeft namelijk in een specifieke context plaatsgevonden en verdachte kan worden beschouwd als gelegenheidsdader. De psycholoog ziet dan ook geen aanleiding om een behandeling te adviseren.
De rechtbank beschikt verder over een reclasseringsadvies van 21 januari 2022 en een voortgangsverslag van 8 april 2022 over het lopende toezicht op verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Ook de reclassering schat het recidiverisico in als laag. Wel adviseert de reclassering bij een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen van een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod. Voortzetting van de door verdachte vrijwillig gestarte behandeling binnen een toezichtkader is van belang om een grotere kans op afronding daarvan te bewerkstelligen.
Straf
Gelet op de ernst, duur, frequentie en de gevolgen van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk gedeelte van aanzienlijke duur passend en geboden is. De rechtbank heeft daarbij ook meegewogen de houding van verdachte, zoals hiervoor beschreven, en het feit dat het misbruik slechts is gestopt doordat [naam 1] haar moeder in vertrouwen heeft genomen. De summiere slotovereenkomst van het mediationtraject geeft de rechtbank geen aanleiding om dit in positieve zin mee te wegen in de strafmaat. Uit de overeenkomst blijkt dat een eenmalige bijeenkomst beiden de mogelijkheid bood elkaar voor het eerst sinds lange tijd weer te zien in plaats van dat dat op zitting had moeten gebeuren. De situatie is echter te complex om verdere afspraken te maken.
De rechtbank ziet wel ruimte en aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel waarbij aan verdachte deels de bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd. De door verdachte zelf gestarte ambulante behandeling dient om de door de reclassering genoemde reden binnen een toezichtkader plaats te vinden. Op het contactverbod komt de rechtbank terug bij de hierna te bespreken vrijheidsbeperkende maatregel.
Alles afwegend acht de rechtbank met de officier van justitie een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met oplegging van een deel van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Wetboek van Strafrecht)
In het kader van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis is aan verdachte onder meer het verbod opgelegd om contact met [naam 1] te hebben. De rechtbank zal bij dit vonnis het geschorste bevel opheffen. De grond voor voorlopige hechtenis was namelijk een ernstig herhalingsgevaar en de psycholoog en de reclassering hebben geconcludeerd dat het herhalingsgevaar laag is. Door de opheffing zal ook het contactverbod vervallen.
Een laag herhalingsgevaar is echter genoeg om een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht op te leggen. Die maatregel kan worden opgelegd “ter voorkoming van strafbare feiten”. Dat wil zeggen ieder strafbaar feit, dus niet alleen ter voorkoming van de door verdachte gepleegde zedendelicten, maar ook bijvoorbeeld stalking of dwang. Nu verdachte bij dit vonnis ook wordt veroordeeld voor strafbare feiten is daarmee aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel zoals neergelegd in artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voldaan.
Uit het dossier blijkt dat verdachte voor zijn aanhouding meerdere pogingen heeft gedaan om [naam 1] direct en indirect te bereiken en te beïnvloeden. Uit de verklaringen van [naam 1] en haar moeder blijkt dat verdachte [naam 1] sterk controleerde en ook isoleerde in de periode van het misbruik. Volgens het recente voortgangsverslag van de reclassering vindt verdachte nog steeds dat hij het beste voor [naam 1] kan zorgen, beter dan wie dan ook, en volgens hem zou [naam 1] dit ook wensen.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank het voor het eigen traject van [naam 1] nog steeds van belang dat verdachte niet in contact treedt met [naam 1] , tenzij op uitnodiging en/of onder begeleiding van haar hulpverlener(s). De rechtbank zal daarom ambtshalve bevelen dat verdachte zich zal onthouden van contact met [naam 1] (artikel 38v, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank acht dit een proportionele maatregel ter voorkoming van strafbare feiten.
De rechtbank zal ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevelen. Gelet op het hiervoor beschreven gedrag van verdachte moet er naar het oordeel van de rechtbank immers ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen naar [naam 1] toe. Daarmee is voldaan aan het criterium van artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal de maatregel opleggen voor een maximale periode van vijf jaar.

7.De benadeelde partij

Namens [naam 1] als benadeelde partij is een schadevergoeding van € 30.000,- gevorderd voor de immateriële schade als gevolg van feit 1 en 2, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 20.000,- immateriële schade, gelet op de onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Het toe te kennen bedrag sluit aan bij letselcategorie 4 op de letsellijst van het Schadefonds geweldsmisdrijven.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu die schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 20.000,-. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 16 december 2020, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
feit 2:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
*dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 te Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Ambulante Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van maximaal vijf jaar
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met zijn dochter [naam 1], zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaanmet een totale duur van ten hoogste zes maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf 16 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 1] , € 20.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf 16 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 135 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Schouw, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 april 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.