ECLI:NL:RBZWB:2022:2157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
02/037341-20, 02/034994-21 (gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en bedreiging na alcoholgebruik met gevangenisstraf als gevolg

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die in de nachtelijke uren na overmatig alcoholgebruik verschillende vernielingen heeft gepleegd en bedreigingen heeft geuit. De verdachte heeft de ruiten van een café in Oisterwijk kapot geslagen door met stoelen te gooien en is vervolgens een woning binnengedrongen, waar hij de aanwezige personen heeft bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ruiten van de voordeur van de woning heeft vernield en dat hij zich dreigend heeft gedragen tegenover de bewoners, wat hen in grote angst heeft gebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichting aan een personenauto, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij dit feit had gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 82 dagen, met aftrek van het voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld en schadevergoeding moet betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de ernst van de feiten, die hebben geleid tot gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/037341-20, 02/034994-21 (gev.ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 22 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
gedetineerd uit andere hoofde in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsvrouw mr. K.J.F. Roelofs, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 april 2022. Verdachte is niet verschenen. Voor verdachte is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw mr. K.J.F. Roelofs. De officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ook zijn tijdens de zitting de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] behandeld en hebben de benadeelde partijen gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is nader omschreven overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/037341-20
feit 1:op 10 februari 2020 te Oisterwijk [naam 1] en/of [naam 2] heeft bedreigd;
feit 2:op 30 december 2019 te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg, al dan niet samen met een ander, een personenauto in brand heeft gestoken, waardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan;
feit 3:op 10 februari 2020 te Oisterwijk ramen van een voordeur van [naam 1] en/of [naam 4] heeft vernield.
02/034994-21
feit 1:op 10 februari 2020 te Oisterwijk ruiten van [cafe] en/of [naam 5] heeft vernield of beschadigd;
feit 2:op 10 februari 2020 te Oisterwijk tegen de wil van [naam 1] en/of [naam 4] de woning is binnengedrongen.

3.De voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/037341-20
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die dit feit heeft gepleegd. Feiten 1 en 3 kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de inhoud van het dossier, waaronder de aangifte van [naam 1] , de getuigenverklaring van [naam 2] en de foto’s. Ter zake van feit 1 baseert zij zich ook op de door [naam 1] afgelegde verklaring ter zitting.
02/034994-21
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij baseert zich daarbij op de aangifte en de verklaring van verdachte dat hij zich op de camerabeelden herkent.
Ook feit 2 kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard op basis van onder meer de aangifte, de foto’s en de verklaring van verdachte dat hij zich op de camerabeelden herkent.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/037341-20
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van feit 1 kan komen, omdat - kort gezegd – van een strafrechtelijke bedreiging geen sprake was. De bewoordingen kunnen niet worden gekwalificeerd als een bedreiging. Bovendien was verdachte volgens de verdediging stomdronken en had hij geen reden om de bewoners te bedreigen. Van opzet was geen sprake en verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 1. Als de rechtbank mocht oordelen dat wel sprake is van bedreiging, is de verdediging van mening dat dit enkel [naam 1] betreft. Alleen [naam 1] verklaart dat verdachte zei “ik kom voor jullie”. Ook is niet duidelijk dat [naam 2] verdachte heeft gezien. Verdachte dient voor bedreiging van [naam 2] te worden vrijgesproken.
02/034994-21
De verdediging heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/037341-20, feit 2
Uit het dossier blijkt dat op 30 december 2019 in Berkel-Enschot de auto van [naam 3] in brand is gestoken middels gebruik van een haardblok. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze brandstichting heeft gepleegd. Op grond van de camerabeelden kan niet tot een herkenning van de verdachte worden gekomen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.
02/034994-21, feit 1
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte op 10 februari 2020 twee stoelen, die zich op het terras bevonden, heeft gegooid tegen [cafe] . Uit de aangifte en de daarbij gevoegde foto’s en uit de verklaring van getuige [naam 6] blijkt dat door het gooien van deze stoelen tegen het café de ruiten vernield zijn. De politie heeft verdachte herkend op de camerabeelden. Ook verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf herkende op de camerabeelden. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte op 10 februari 2020 te Oisterwijk meerdere ruiten van [cafe] heeft vernield. De rechtbank acht, met de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
02/037341-20, feit 3
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte op 10 februari 2020 de ramen van de voordeur van de woning aan de [adres] te Oisterwijk heeft vernield. Uit de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de foto’s blijkt dat de twee ramen van de voordeur vernield waren. Verdachte is door de politie in de woning aangetroffen en op heterdaad aangehouden. Tot slot blijkt uit de aangifte dat [naam 4] ter zake van de woning de rechthebbende is. De voordeur behoort haar dus toe. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte op 10 februari 2020 te Oisterwijk meerdere ramen van een voordeur die toebehoort aan [naam 4] heeft vernield.
02/034994-21, feit 2
Nadat verdachte de ramen van de voordeur heeft vernield, is hij de woning tegen de wil van de gebruikers binnengedrongen. Bewoonster van de woning is [naam 4] . In de nacht van 10 februari 2020 waren [naam 1] en [naam 2] (stiefdochter van [naam 4] ) in de woning aanwezig. Zij zijn wakker geworden door de vernieling van de ramen van de voordeur en door geschreeuw. Uit de aangifte en de getuigenverklaring van [naam 2] blijkt dat er tegen hun onmiskenbare wil een onbekende man de woning was binnengekomen en verder binnenging. Die wil blijkt onder meer uit het feit dat [naam 1] tegen verdachte heeft geroepen “wat kom je hier doen” en “je bent in de verkeerde woning”. Verdachte is door de politie in de woning aangetroffen en op heterdaad aangehouden. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte op 10 februari 2020 te Oisterwijk wederrechtelijk de woning in gebruik bij [naam 1] en [naam 4] is binnengedrongen.
02/037341-20, feit 1
Na vernieling van de ramen van de voordeur en na het binnendringen van de woning bevond verdachte zich bloedend in de woning. [naam 1] verklaart dat hij een onbekende, vreemde man schreeuwend in de hal op de grond zag liggen. De onbekende man ging het washok in, daarna liep hij naar de woonkamer en vervolgens ging hij de trap op naar boven, alwaar [naam 1] en [naam 2] zich bevonden. [naam 1] verklaart dat hij tegen de man heeft geroepen dat hij in het verkeerde huis was. Uit de aangifte en de verklaring van getuige [naam 2] blijkt dat de man naar boven is gelopen en tegen hen heeft geschreeuwd. [naam 1] verklaart dat verdachte heeft geschreeuwd: “Ik blijf hier. Ik kom voor jou”. [naam 1] heeft willen voorkomen dat verdachte op de bovenverdieping kwam en heeft verdachte naar beneden gewerkt. Uit de aangifte blijkt dat verdachte na zijn val van de trap heeft geroepen: “Ik kom voor jullie”. Uit het proces-verbaal van bevindingen en de foto’s blijkt van meerdere bloedsporen in de woning. Ook blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat de politie verdachte in de woning aantrof en dat zijn handen onder het bloed zaten. Uit het dossier blijkt dat [naam 1] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. [naam 1] verklaart dat hij zich bedreigd voelde en dat hij en [naam 2] erg bang waren dat als verdachte boven zou geraken dat hij hun dan iets zou aandoen. Naar het oordeel van de rechtbank is de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied, waaronder de vernieling van de ramen van de voordeur, het binnendringen, het bebloed naar boven gaan, het moeten tegenhouden van verdachte, het schreeuwen door verdachte, dat bij [naam 1] de redelijke vrees kon ontstaan voor, minst genomen, zware mishandeling. Ten aanzien van [naam 2] geldt evenzo dat zij daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat bij aankomst de politie haar huilend zag staan bij het raam op de eerste verdieping. Weliswaar stelt de verdediging subsidiair dat de bedreiging enkel [naam 1] betreft, omdat alleen [naam 1] verklaart dat verdachte zei “ik kom voor jullie” en omdat niet duidelijk is dat [naam 2] verdachte heeft gezien, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet relevant of de bedreiging [naam 2] rechtstreeks, dan wel indirect, via [naam 1] , heeft bereikt. Bovendien heeft [naam 2] verklaard dat zij verdachte heeft gezien. De rechtbank herhaalt dat gezien de aard van de bedreiging en de omstandigheden waaronder de bedreiging heeft plaatsgevonden bij [naam 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
In tegenstelling tot de verdediging is naar het oordeel van de rechtbank sprake van opzet, minst genomen voorwaardelijk opzet, aan de kant van verdachte. Er is pas dan geen sprake van opzet indien bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. De argumenten van de verdediging kunnen die conclusie niet dragen. Het feit dat verdachte direct na aankomst van de politie heeft gezegd dat ze hem mochten aanhouden en dat hij wist dat hij iets fout had gedaan, lijkt er volgens de rechtbank eerder op dat verdachte wel degelijk inzicht had in de draagwijdte van zijn handelen.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte op 10 januari 2020 te Oisterwijk [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/037341-20
feit 1
op 10 februari 2020 te Oisterwijk [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door in de woning van die [naam 1] en [naam 2] binnen te dringen en daarbij meerdere ramen in te slaan en vervolgens die [naam 2] en die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen: "ik kom voor jou" en "ik kom voor jullie" terwijl hij richting die [naam 1] en [naam 2] dreigend de trap op liep;
feit 3
op 10 februari 2020 te Oisterwijk opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ramen van een voordeur die aan [naam 4] toebehoorde, heeft vernield;
02/034994-21
feit 1op 10 februari 2020 te Oisterwijk opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten die aan [cafe] toebehoorden, heeft vernield;
feit 2op 10 februari 2020 te Oisterwijk in de woning, gelegen aan de [adres] in gebruik bij een ander, te weten bij [naam 1] en [naam 4] , wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 82 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft in haar strafeis rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en het feit dat verdachte naar eigen zeggen een andere intentie had dan bedreiging van de bewoners.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en dat hij, uitgaande van een vrijspraak voor de brandstichting en de bedreiging, alsdan ruimschoots heeft gezeten. Verdachte wil zich graag gaan concentreren op zijn gezin en de zorg voor zijn kinderen. De verdediging verzoekt om in de strafmaat rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het tijdsverloop.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan in totaal vier strafbare feiten. Hij heeft de ruiten van [cafe] kapot geslagen en de ramen van de voordeur van de woning van [naam 4] vernield. Dit is gedrag dat niet kan worden getolereerd. Het geeft schade en overlast bij betrokkenen.
Verdachte heeft de ramen van de voordeur kapot gemaakt om vervolgens de woning binnen te dringen. Verdachte is bebloed verder de woning ingegaan en is naar boven gegaan, naar de personen die zich aldaar bevonden. Verdachte heeft geschreeuwd en heeft dreigende bewoordingen gebruikt jegens [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] heeft geprobeerd verdachte tegen te houden en heeft hem geprobeerd naar beneden te werken. Dit betreffen ernstige feiten, vooral omdat dit ’s nachts plaatsvond in de woning in gebruik bij slachtoffers, een plek waar zij zich veilig zouden moeten voelen. De feiten hebben bij de slachtoffers grote gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Dergelijke feiten zorgen bovendien voor maatschappelijke onrust en dragen in het algemeen bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
Deze explosie van geweld bij verdachte, waarvan voor hem onbekende mensen het slachtoffer zijn geworden en het feit dat verdachte zegt zich niets meer te kunnen herinneren als gevolg van alcoholgebruik, baart de rechtbank zorgen.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank onder meer kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 3 maart 2022, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten. Uit dit strafblad volgt ook dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De rechtbank zal hier in het voordeel van verdachte rekening mee houden. De rechtbank zal verder ten gunste van verdachte rekening houden met het tijdsverloop, nu de feiten waarvoor hij veroordeeld wordt, dateren uit december 2019 en februari 2020.
De rechtbank houdt rekening met het rapport van de reclassering dat op 23 maart 2022 over verdachte is opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat eerdere reclasseringstoezichten niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, namelijk het terugdringen van de kans op recidive. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Om die reden wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gezien de ernst en de omvang van de feiten zoals hiervoor geschetst, is de rechtbank van oordeel dat de enige passende sanctie een gevangenisstraf is. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 82 dagen met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd
[naam 3], ter zake van het onder 2 (parketnummer 02/037341-20) ten laste gelegde feit;
[naam 1], ter zake van het onder 1 (parketnummer 02/037341-20) en onder 2 (parketnummer 02/034994-21) ten laste gelegde feit;
[naam 2], ter zake van het onder 1 (parketnummer 02/037341-20) ten laste gelegde feit.
De vordering van de benadeelde partij [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert ten aanzien van feit 2 (parketnummer 02/037341-20) een schadevergoeding van € 1.713,50, bestaande uit € 1.163,50 aan materiële schade en € 550,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert ten aanzien van feit 1 (parketnummer 02/037341-20) en feit 2 (parketnummer 02/034994-21) een schadevergoeding van € 1.300,51, bestaande uit € 300,51 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit:
  • Eigen risico tetanusvaccin € 22,37
  • Eigen risico laboratoriumonderzoek € 29,43
  • Kosten medicatie (Twinrix en keelpastilles) € 160,92
  • Eigen risico laboratoriumonderzoek € 30,35
  • Reiskosten (apotheek en huisarts) € 57,44
De vordering van de benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert ten aanzien van feit 1 (parketnummer 02/037341-20) een schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de gevorderde vrijspraak voor feit 2 (parketnummer 02/037341-20).
De officier van justitie vordert toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] , met toekenning van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gezien de bepleite vrijspraak ten aanzien van feit 2 (parketnummer 02/037341-20), primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen [naam 3] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Subsidiair, als feit 2 bewezen wordt verklaard, heeft zij betoogd dat de schadevordering van Kolsteren voor zover deze de immateriële schade betreft, dient te worden afgewezen, omdat dit feit geen inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. De gezondheid en veiligheid van de persoon is niet in gevaar gebracht. Het betrof een autobrand, waarbij enkel gevaar voor goederen te duchten was.
De verdediging is van mening dat de vordering van [naam 1] afgewezen dient te worden, dan wel dat hij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de verdediging van mening dat het causaal verband tussen het lichamelijke letsel en de feiten ontbreekt. Ditzelfde geldt ook voor de immateriële schade. Bovendien is geen sprake van aantoonbaar geestelijk letsel.
Ten aanzien van de schadevordering van [naam 2] heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze afgewezen dient te worden, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om de schadevergoeding te matigen, omdat slechts sprake is van een woordelijke bedreiging.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 3] :
De rechtbank overweegt dat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] :
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan, heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde zowel materiële als immateriële schade is geleden.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het door de benadeelde gevorderde totaalbedrag van € 500,31. Gelet op het handgemeen dat heeft plaatsgevonden tussen verdachte en benadeelde partij staat deze schade ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor gehele toewijzing van het gevorderde bedrag van € 1.000,00. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij [naam 1] zowel lichamelijk letsel opgelopen alsook is hij op andere wijze in zijn persoon aangetast. Weliswaar heeft de benadeelde partij [naam 1] geen concrete gegevens aangevoerd op basis waarvan het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, maar daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank liggen de relevante nadelige gevolgen van het handelen door verdachte voor de benadeelde zo voor de hand, dat die aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten plaatsvonden, waaronder de nachtelijke uren en het bebloed naar boven gaan, alwaar [naam 1] en [naam 2] zich bevonden. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de door [naam 1] afgelegde verklaring ter zitting.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan, te weten 10 februari 2020. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] :
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan, heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade is geleden.
De immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor gehele toewijzing van het gevorderde bedrag van € 1.000,00. Naar het oordeel van de rechtbank is met voldoende concrete gegevens aangetoond dat sprake is van geestelijk letsel.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan, te weten 10 februari 2020. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 138, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 02/037341-20;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/037341-20
feit 1:bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
02/034994-21
feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2:in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 82 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[naam 3]
- verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[naam 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van een bedrag van € 1.300,51, bestaande uit materiële schade ad € 300,51 en immateriële schade ad € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke vanaf 10 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] (feit 1 (parketnummer 02/037341-20) en feit 2 (parketnummer 02/034994-21)), € 1.300,51 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 1 (parketnummer 02/037341-20)), € 1.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Goes, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. R.P. Broeders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 april 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.