Overwegingen
1. Eiseres heeft verzocht om voorschotten op een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 en NOW-2. Na een aanvankelijke afwijzing is uiteindelijk besloten dat eiseres toch recht heeft op een tegemoetkoming in de loonkosten. Gelet echter op het tijdsverloop zijn er geen voorschotten meer verstrekt, maar heeft de minister de definitieve subsidie vastgesteld.
2. Eiseres heeft haar beroep niet ingetrokken. Daarbij heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat er in de beslissing een verkeerde bedrijfsnaam is genoemd en het loonheffingsnummer ontbreekt. De minister heeft in zijn brief van 15 oktober 2021 opgemerkt dat per vergissing het bedrijf is aangeduid als een B.V. in plaats van een N.V. Tevens heeft de minister het loonheffingsnummer vermeld. Hiermee is tegemoet gekomen aan de bedenkingen die eiseres heeft geuit. Eiseres heeft op zich dan geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van het beroep.
Eiseres heeft echter ook een verzoek tot schadevergoeding ingediend. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om de geclaimde schade te vergoeden. Eiseres heeft dus nog een belang bij een uitspraak van de rechtbank.
3. Uit de besluiten van 14 juli 2021 en 2 augustus 2021 blijkt dat eiseres wel recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de NOW-1 en NOW-2. Hoewel de minister niet alsnog besloten heeft om voorschotten te verstrekken, heeft dat enkel te maken met het tijdsverloop. Zou meteen ten tijde van de primaire besluiten geoordeeld zijn dat eiseres recht had op NOW-1 en NOW-2 dan zouden er destijds voorschoten zijn verstrekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bestreden besluiten 1 en 2 onrechtmatig zijn. Overigens wordt dat ook niet betwist door de minister. Dit betekent dat de bestreden besluiten 1 en 2 dienen te worden vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen (het niet toekennen van een voorschot) in stand laten, nu de tegemoetkoming inmiddels definitief is vastgesteld en uitbetaald.
In geschil is dan uitsluitend nog of de minister de geclaimde schade moet vergoeden.
4. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding aansluiting zoekt bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit. Alleen die schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij de minister, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
5. Zoals eerder al overwogen, is niet in geschil dat dat de besluiten tot weigering een voorschot te verstrekken onrechtmatig waren. Eiseres heeft daarom in beginsel recht op vergoeding van schade die is ontstaan door dit besluit. Partijen verschillen van mening of de door eiseres geclaimde schade in aanmerking komt voor vergoeding.
De rechtbank zal hierna per schadeclaim beoordelen of deze voor vergoeding in aanmerking komt.
Kosten om nieuw personeel te vinden
6. Eiseres heeft gesteld dat zij schade heeft geleden doordat er een werknemer is wegegaan omdat de NOW niet tijdig is toegekend. Eiseres heeft de schade gesteld op € 19.320,00. Ter onderbouwing van deze schade heeft eiseres een voorbeeld gegeven. Zij is daarbij uitgegaan van een bedrag dat doorgaans wordt betaald voor werving en selectie en is uitgegaan van kosten voor 2 maanden werven en 1 maand begeleiden.
Uit de opgave van eiseres blijkt dat zij de kosten fictief heeft vastgesteld aan de hand van de gemiddelde kosten die een bedrijf moet maken als er een nieuwe medewerker wordt aangesteld. Uit de opgave en de onderliggende stukken blijkt echter niet dat eiseres deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft dus onvoldoende onderbouwd dat zij deze schade daadwerkelijk heeft geleden. Het verzoek om schadevergoeding voor de kosten voor het vinden van nieuw personeel zal daarom worden afgewezen.
7. Eiseres heeft gesteld dat zij geld heeft moeten lenen. Zij vindt daarom een rentevergoeding door de minister op zijn plaats. Eiseres heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk geld heeft geleend en/of dat zij daarvoor kosten heeft moeten maken. Zij heeft de gestelde schade dus niet onderbouwd. Ook deze schadeclaim zal daarom worden afgewezen.
8. De minister heeft betwist dat er recht op wettelijke rente bestaat omdat het voorschot op nihil is gesteld. De rechtbank volgt de minister niet in deze stelling. Het voorschot is immers uitsluitend op nihil gesteld vanwege het tijdsverloop en is ingegeven door een praktische handelswijze. Zou meteen al een juist besluit zijn afgegeven, dan had eiseres wel recht gehad op voorschoten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek om wettelijke rente kan worden toegewezen.
Op grond van de artikelen 4:97 en 4:98 van de Awb heeft eiseres aanspraak op wettelijke rente vanaf de datum waarop de minister in verzuim is.
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij een eenmalige betaling voor de betalingstermijn in beginsel moet worden aangesloten bij artikel 4:87 van de Awb. Dit betekent dat er een betalingstermijn van 6 weken van toepassing zou zijn. De rechtbank ziet aanleiding om daar in dit geval van af te wijken gelet op het karakter van de NOW, waarbij snelheid in betaling van de tegemoetkoming geboden is. De rechtbank vindt een betalingstermijn van twee weken redelijk.
Dit betekent dat de minister voor de NOW-1 in verzuim is twee weken na 20 april 2020 en voor de NOW-2 twee weken na 9 juli 2020. Dit is dus per 4 mei 2020, respectievelijk 23 juli 2020. De periode van verzuim eindigt op het moment dat de subsidie is betaald.
In de NOW-1 en NOW-2 is bepaald dat de hoogte van het voorschot op 80% wordt gesteld. Bij de berekening van de wettelijke rente zal de minister ervan uit moeten gaan dat er op 4 mei 2020 € 7.705,60 (80% van € 9632,00) betaald had moeten worden en op 23 juli 2020 € 7,225,60 (80% van € 9032,00).
Uren besteed aan uitzoeken/overleg
9. Eiseres heeft vergoeding gevraagd van de kosten die de gemachtigde heeft gemaakt voor het voorbereiden van de procedures in bezwaar en beroep. Zij heeft een onderbouwing gegeven van het aantal uren dat de gemachtigde kwijt is geweest aan het uitzoeken van procedures inzake bezwaar en beroep en het voeren van overleg.
Los van het feit dat eiseres geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van deze kosten, moeten deze kosten worden aangemerkt als kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Voor deze kosten is een uitputtende regeling opgenomen in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor vergoeding in een schadeprocedure buiten de daar genoemde kosten is geen plaats.
In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten opgenomen waarvoor de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen tot vergoeding daarvan. De kosten genoemd door eiseres vallen niet onder die opsomming. De gemachtigde van eiseres is immers geen professionele externe rechtsbijstandverlener. Dit betekent dat eiseres geen aanspraak kan maken op een proceskostenveroordeling, maar ook dat de kosten niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking kunnen komen. Ook deze claim zal daarom worden afgewezen.
10. Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft bij de laatste categorie het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op persoonlijkheidsrechten van de betrokkene.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Eiseres heeft € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevraagd. Eiseres heeft gesteld dat haar schade bestaat uit schade geleden door de uitval wegens ziekte van [naam persoon] en emotionele schade en ongemakken. Eiseres heeft echter niet onderbouwd dat de uitval wegens ziekte van [naam persoon] in (causaal) verband staat tot de weigering voorschotten te verstrekken. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de procedures over de NOW-subsidies de gemachtigde van eiseres veel tijd en energie hebben gekost en emotioneel belastend zijn geweest voor hem en de medewerkers van eiseres, is dit onvoldoende om te kunnen spreken van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of geestelijk letsel, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW. Het verzoek om immateriële schadevergoeding toe te kennen zal daarom worden afgewezen.
Kosten rechtbank, aangetekende brieven en overleg
11. Onder deze kosten heeft eiseres opgenomen het betaalde griffierecht, de kosten van de aangetekende brieven en een kilometervergoeding ten behoeve van overleg.
Omdat de minister ten onrechte geen voorschotten heeft toegekend, zal de rechtbank bepalen dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. De grondslag hiervoor ligt in artikel 8:74, tweede lid, van de Awb en valt op zich buiten de schadeclaim.
Voor de overige kosten geldt dat dit kosten gemaakt zijn in het kader van de beroepsprocedure. Deze kosten komen niet in aanmerking voor vergoeding. De rechtbank verwijst naar wat is overwogen onder overweging 9.
12. Uit het voorgaande volgt dat alleen het schadeverzoek dat betrekking heeft op de wettelijke rente zal worden toegewezen. Uit overweging 11 volgt dat buiten het schadeverzoek aanleiding bestaat om te bepalen dat de minister het betaalde griffierecht aan eiseres moet vergoeden.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de minister deze uitspraak niet of niet tijdig zal uitvoeren. Het verzoek van eiseres om te bepalen dat er ook wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum van deze uitspraak zal daarom worden afgewezen.