4.3Het oordeel van de rechtbank
feit 1:
Met betrekking tot het tenlastegelegde seksueel misbruik van [slachtoffer 2] bevinden zich de navolgende stukken in het procesdossier. Er ligt een aangifte jegens verdachte van de moeder van [slachtoffer 2] , [naam 1] , van 7 augustus 2020 en haar aanvullende verklaring van 10 september 2020. Daarnaast is een belastende verklaring van [slachtoffer 2] beschikbaar, die op 24 september 2020 in een kindvriendelijke studio is gehoord. Hier staan tegenover de ontkennende verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op basis van deze stukken voldoende
wettig bewijsaanwezig is voor het verwijt dat verdachte wordt gemaakt.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Er moet tevens een bewijsmiddel uit een andere bron voorhanden zijn. Deze bewijsminimumregel geldt voor de gehele tenlastelegging. Onderdelen van de tenlastelegging mogen wel slechts op een enkele getuigenverklaring zijn gebaseerd.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij seksueel misbruikzaken – waarbij het meestal gaat om een gebeurtenis tussen twee personen zonder getuigen en het daarom zelden niet het woord is van het vermeende slachtoffer tegen dat van de verdachte ‒ niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het vermeende slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen de verklaring van het slachtoffer en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank constateert dat in de onderhavige zaak sprake is van slechts één getuige, één bron, te weten [slachtoffer 2] . Enig aanvullend steunbewijs, naast de verklaring van [slachtoffer 2] , ontbreekt. Weliswaar bevat het dossier een aangifte en een verklaring van haar moeder, maar ook die zijn te herleiden naar diezelfde ene bron. Haar verklaringen betreffen zogenaamde ‘de auditu-verklaringen’, die berusten op hetgeen zij van [slachtoffer 2] heeft vernomen en niet op wat zij zelf heeft gezien, althans heeft meegekregen. [slachtoffer 2] zou voor haar moeder op een briefje hebben geschreven wat haar is overkomen, maar dit briefje – dat als aanvullend steunbewijs zou kunnen dienen ‒ is niet (meer) beschikbaar. Uit de aanwezige verklaringen is bovendien niet duidelijk geworden wanneer de seksuele handelingen zouden hebben plaatsgevonden, zodat een pleegdatum of -periode niet is vast te stellen.
Nu niet wordt voldaan aan het bewijsminimum, zoals bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, acht de rechtbank niet
wettigbewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van feit 1 worden vrijgesproken.
feit 2:
Drie momenten
De rechtbank neemt als uitgangspunt de verklaring van het vermeende slachtoffer: [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft verklaard over drie momenten waarop haar oom, verdachte, ontuchtige handelingen met haar zou hebben gepleegd. Ze heeft aangegeven dat ze na een feest op
22 september 2018 bij verdachte en zijn vrouw was blijven slapen, dat ze ’s nachts merkte dat verdachte op de rand van het bed kwam zitten en dat hij met zijn hand over haar kleren over haar vagina wreef. Daarop had zij haar ouders geprobeerd te bellen, die de telefoon niet opnamen. Vervolgens belde zij haar oma, die zei dat ze pas in de ochtend opgehaald zou worden.
Een jaar later op een camping in Oostenrijk zou [slachtoffer 1] op enig moment naar haar tent zijn gelopen om daar iets in te leggen en werd zij door verdachte van achteren benaderd en stevig bij haar beide borsten vastgepakt. Dezelfde avond, toen [slachtoffer 1] haar telefoon aan de oplader wilde leggen (vermoedelijk in de tent of caravan), gaf verdachte haar een klap op de billen.
De logeerpartij
De stiefvader van [slachtoffer 1] ( [naam 2] ), haar moeder ( [naam 3] ) en haar zus [naam 4] verklaren ook over de logeerpartij. Zij verklaren alle drie dat [slachtoffer 1] met haar ouders (en oma) in de bewuste nacht telefonisch contact had gezocht toen [slachtoffer 1] bij verdachte en zijn gezin bleef slapen. Zij geven aan dat [slachtoffer 1] hun WhatsApp-berichten had gestuurd met de teksten “help”, “hij heeft mij aangeraakt”, “kom mij halen”, of woorden van gelijke strekking. De ouders van [slachtoffer 1] verklaren daarnaast dat zij de volgende ochtend eveneens ontdekten dat zij ’s nachts een beloproep van [slachtoffer 1] hadden gemist. Nu de verklaring van [slachtoffer 1] met betrekking tot de logeerpartij wordt ondersteund door meerdere getuigen, bevat het dossier voldoende
wettigbewijs voor dit deel van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of dit bewijs ook
overtuigendis.
Zij acht het opmerkelijk dat de getuigen verklaren over door [slachtoffer 1] verzonden WhatsApp-berichten, maar dat [slachtoffer 1] zelf hierover niets heeft gezegd. Deze berichten konden volgens [slachtoffer 1] ’s moeder niet meer worden overgelegd omdat zij een nieuwe telefoon had, terwijl zij wel een grote hoeveelheid WhatsApp-gesprekken tussen haar en verdachte heeft aangeleverd die gedeeltelijk dezelfde periode besloeg als de periode waarin de tenlastegelegde handelingen zouden zijn gepleegd.. Tevens roept de reactie van [slachtoffer 1] ’s moeder na het voorval vragen op: “Het drong niet goed bij ons door wat er precies was gebeurd en [slachtoffer 1] wilde er niet over praten.” De stiefvader bevestigt dit. [slachtoffer 1] ’s ouders hebben kort na het incident geen enkele actie ondernomen, richting bijvoorbeeld de politie, verdachte of een hulpverlenende instantie. Ze hebben het contact met verdachte en zijn gezin op dezelfde voet voortgezet en zijn een jaar later samen met hen nog op vakantie naar Oostenrijk gegaan, alsof er niets aan de hand was.
De belastende verklaringen heeft de rechtbank afgezet tegen de verklaringen van verdachte, die stellig ontkent. Volgens verdachte sliep [slachtoffer 1] op een slaapkamer waar meerdere kinderen sliepen en werd zij wakker op het moment dat zijn vrouw naar boven kwam. [slachtoffer 1] gaf toen aan dat ze naar huis wilde, omdat haar ouders hadden beloofd haar wakker te maken als zij naar huis zouden gaan. Het zoontje van verdachte werd daardoor ook wakker in dezelfde kamer. Verdachte zegt dat alleen zijn vrouw die nacht in die slaapkamer was geweest. Hijzelf niet. Naast de stellige ontkenning van verdachte verklaart zijn vrouw eensluidend over het feit dat alleen zij boven in de slaapkamer was toen [slachtoffer 1] wakker werd.
Voorts worden de melding bij de politie en de aangifte ‒ die ook pas veel later, respectievelijk op 30 maart 2020 en 25 februari 2021 door [slachtoffer 1] ’s stiefvader zijn gedaan ‒ bezien tegen de achtergrond van de ruzie tussen de gezinnen die tussentijds is ontstaan.
De rechtbank concludeert dat zij op basis van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, niet de overtuiging heeft gekregen dat het seksueel misbruik tijdens de logeerpartij daadwerkelijk is voorgevallen. Bij twijfel moet de beslissing in het voordeel van verdachte uitvallen. Dit betekent dat de tenlastegelegde ontucht niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal daarom daarvan worden vrijgesproken.
De incidenten tijdens de vakantie in Oostenrijk
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer 1] over het vastpakken van haar borsten en slaan op de billen in of bij de (voor)tent op de camping in Oostenrijk niet wordt ondersteund door enig ander bewijs. Haar zus [naam 4] zou volgens [slachtoffer 1] ooggetuige zijn geweest. [naam 4] verklaart hier echter niets over.
Opvallend is dat [naam 4] wél verklaart over een incident bij het zwembad op de camping, waarbij verdachte [slachtoffer 1] ‘langs achter aan haar borsten’ in het water zou hebben gegooid, terwijl [slachtoffer 1] in het geheel niet over een dergelijk incident spreekt..
Hetzelfde geldt voor een ander voorval in de voortent waarbij verdachte volgens [naam 4] dicht tegen [slachtoffer 1] had aangestaan om een bus Pringles (chips) van haar af te pakken. Ook over een dergelijk incident verklaart [slachtoffer 1] niets. Verklaringen van andere getuigen komen overeen met hetgeen [naam 4] heeft waargenomen en ondersteunen niet hetgeen [slachtoffer 1] heeft beleefd of verteld.
De rechtbank stelt vast dat de incidenten die [slachtoffer 1] en [naam 4] beschrijven, niet overeenkomen, zodat de verklaring van [naam 4] niet als steunbewijs kan dienen voor de verklaring van [slachtoffer 1] .
Wegens het ontbreken van enig steunbewijs, ontbreekt het
wettigbewijs. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde betasten van de borst en de billen.