ECLI:NL:RBZWB:2022:2099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 596
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over opschorting en intrekking van bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht. De eiser, die sinds 21 november 2014 gehuwd is met een partner die in het buitenland verblijft, had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het college heeft op 1 oktober 2020 de uitkering van eiser opgeschort en op 11 november 2020 ingetrokken, omdat eiser niet de gevraagde inkomens- en vermogensgegevens van zijn echtgenote kon overleggen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het college ten onrechte om deze gegevens had gevraagd, aangezien hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet voldoende had aangetoond dat er geen sprake meer was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank oordeelde dat de inkomens- en vermogensgegevens van de echtgenote niet relevant waren voor het recht op bijstand van eiser, omdat er geen appellabele beslissing was genomen die de status van hun relatie wijzigde. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van het college vernietigd en de primaire besluiten herroepen, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en besluitvorming door het college in zaken die betrekking hebben op de bijstandsverlening, vooral in situaties waarin de relatie tussen de aanvrager en zijn partner complex is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/596 PW en BRE 21/597 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2022 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 oktober 2020 (primair besluit I) heeft het college eisers recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet opgeschort per 18 september 2020.
In het besluit van 11 november 2020 (primair besluit II) heeft het college eisers recht op uitkering ingetrokken per 18 september 2020.
In de besluiten van 22 december 2020 (bestreden besluit I) en 14 januari 2021 (bestreden besluit II) heeft het college de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 8 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is sinds 21 november 2014 gehuwd met [naam partner] . Zij woont en verblijft in het buitenland.
Aan eiser is door het college per 1 juli 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet toegekend naar de norm van een alleenstaande met een niet-rechthebbende partner.
In het kader van een onderzoek naar eisers recht op uitkering heeft het college eiser op 27 februari 2020 verzocht om een aantal gegevens over te leggen.
Naar aanleiding van een met eiser gevoerd gesprek heeft het college op 18 augustus 2020 eiser herhaald verzocht om uiterlijk 17 september 2020 de nog ontbrekende gegevens in te leveren, waaronder bewijsstukken van het inkomen en vermogen van zijn echtgenote vanaf 30 juni 2016. Aan dit verzoek heeft eiser geen gevolg gegeven.
Bij primair besluit I heeft het college eisers recht op uitkering opgeschort per 18 september 2020. Daarbij heeft eiser de gelegenheid gekregen om de eerder opgevraagde gegevens alsnog vóór 16 oktober 2020 aan te leveren. Eiser is gewezen op de consequenties die gelden wanneer hij geen gevolg geeft aan dit verzoek.
Op 11 oktober 2020 heeft eiser herhaald verklaard de gevraagde bescheiden niet te kunnen verstrekken.
Eiser heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 november 2020 (primair besluit II) heeft het college eisers recht op uitkering ingetrokken per 18 september 2020.
Ook tegen het primaire besluit II heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij de bestreden besluiten I en II heeft het college de bezwaren van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is bij uitspraak van 9 augustus 2021 afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang (zaaknummer 21/2802 PW VV).
2.
Bestreden besluiten
2.1
Bij bestreden besluit I heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde gegevens met betrekking tot eisers echtgenote van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat daar door het college terecht om is gevraagd. Hoewel eiser apart leeft van zijn echtgenote is er geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Dat eisers echtgenote in het buitenland verblijft, maakt voor het college geen verschil. Zij behoort niet tot de kring van rechthebbenden van de Participatiewet, maar haar inkomen en vermogen zijn desondanks wel van belang voor het recht op bijstand van eiser. Eiser is dan ook verplicht om hieromtrent inlichtingen te verstrekken. Dat eiser dit niet wenst te doen, komt geheel voor zijn rekening en risico. Het college is van mening dat er geen dringende redenen zijn op grond waarvan afgezien dient te worden van opschorting en dat er evenmin aanleiding bestaat om de hardheidsclausule toe te passen. Volgens het college is er terecht overgegaan tot het opschorten van eisers uitkering.
2.2
Bij bestreden besluit II heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eiser het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. De vraag of eiser dit te verwijten valt, beantwoordt het college bevestigend. Volgens het college is er geen sprake van duurzaam gescheiden leven en zijn de inkomens- en vermogensgegevens van eisers echtgenote van belang voor de vaststelling eisers recht op bijstand. Het door eiser gedane beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat in het toekenningsbesluit weliswaar is opgenomen dat is vastgesteld dat eiser duurzaam gescheiden leeft van zijn partner, maar dat enkele alinea’s verder ook vermeld staat dat het inkomen en vermogen van zijn partner van belang zijn voor zijn uitkeringsrecht. Het college mag hier ten alle tijde onderzoek naar doen en gegevens opvragen. Het feit dat bij de aanvraag geen financiële gegevens van de echtgenote zijn opgevraagd, staat daar niet aan in de weg. Eisers verklaring dat zijn echtgenote de gevraagde gegevens niet wil verstrekken, acht het college niet geloofwaardig. Het college acht dan ook niet aangetoond dat eiser niet in staat is de gevraagde stukken te verkrijgen. Het college meent dan ook terecht tot intrekking van eisers recht op uitkering te zijn overgegaan.
3.
Beroepsgronden
3.1
Tegen de opschorting heeft eiser aangevoerd dat daartoe op onjuiste gronden is overgegaan, nu hij van meet af aan de juiste informatie heeft overgelegd. Er is ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule uit artikel 24 van de Beleidsregels. Daarnaast zijn er dringende redenen om af te zien van de bevoegdheid tot opschorting.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat uit de toekenningsbeschikking van 31 augustus 2016 blijkt dat het college akkoord is gegaan met het feit dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Het was zijns inziens dan ook logisch dat er bij de aanvraag niet om de inkomens- en vermogensgegevens van zijn echtgenote is gevraagd. Het is dan in strijd met het vertrouwensbeginsel om daar 4 jaar later ineens wel naar te vragen en te stellen dat deze gegevens van belang zijn voor het recht op bijstand.
3.2
In het kader van de intrekking doet eiser hetzelfde beroep op het vertrouwensbeginsel. Er kan niet vier jaar na dato alsnog de stelling worden ingenomen dat de vermogenspositie van eisers echtgenote van belang is. Daarnaast is er geen sprake van schending van de inlichtingenplicht, omdat het niet over gegevens gaat waar eiser redelijkerwijs over kan beschikken. Eiser en zijn echtgenote leven duurzaam gescheiden. Ook voor de intrekking geldt dat daarvan afgezien dient te worden wegens dringende redenen.
4.
Wettelijk kader
Het toepasselijk wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling
5.1
Opschorting
Aan de rechtbank ligt allereerst ter beoordeling voor of het college op grond van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet bevoegd was om de bijstandsuitkering van eiser per 18 september 2020 op te schorten en of het college in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Bij de beoordeling hiervan moet worden vastgesteld of sprake is van een verzuim doordat eiser niet de gevraagde informatie heeft verstrekt en moet worden nagegaan of dat eiser valt te verwijten.
Vaststaat dat het college eiser op 18 augustus 2020 heeft verzocht om uiterlijk 17 september 2020 bewijsstukken met betrekking tot het inkomen en vermogen van zijn echtgenote in te leveren. Niet in geschil is dat eiser deze gegevens niet bij het college heeft aangeleverd.
De vraag die vervolgens aan de orde komt, is of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken wanneer het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken, die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens, waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
De rechtbank constateert dat in het toekenningsbesluit van 31 augustus 2016 het volgende staat vermeld:
“Wij hebben vastgesteld dat u duurzaam gescheiden leeft van uw partner”.Verderop in het besluit is ook nog een kopje “Vermogen en inkomen van uw partner” opgenomen waaronder staat aangegeven dat het inkomen en vermogen van eisers partner van belang zijn voor eisers uitkeringsrecht. Het toekenningsbesluit is daardoor innerlijk tegenstrijdig. Niet helder is welk standpunt het college inneemt ten aanzien van het feit dat eiser en zijn echtgenote niet samenwonen. Echter, gelet op het feit dat door het college aan eiser een uitkering is toegekend zonder dat er gegevens van eisers echtgenote zijn overgelegd, mocht eiser er naar het oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat de hiervoor cursief opgenomen zin leidend is. Daar komt bij dat in het toekenningsbesluit staat aangegeven dat eiser “veranderingen in het huwelijk” door dient te geven aan zijn klantmanager. Nu eiser bij het college nimmer melding heeft gemaakt van wijzigingen in zijn huwelijkse staat, mocht hij aannemen dat hij door het college voortdurend als duurzaam gescheiden levend wordt beschouwd.
De rechtbank overweegt dat, om op een later moment toch op goede gronden inkomens- en vermogensgegevens van eisers echtgenote op te kunnen vragen, door het college eerst vastgesteld had moeten worden dat er niet langer sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven door eiser en zijn echtgenote. Ter zitting is bevestigd dat het college geen onderzoek heeft ingesteld naar de contacten tussen eiser en zijn echtgenote en hun wens om, al dan niet op termijn, te gaan samenwonen. Eveneens staat vast dat er geen besluit is genomen waarbij het college zich op een ander standpunt heeft gesteld dan de in het toekenningsbesluit opgenomen vaststelling dat eiser duurzaam gescheiden leeft van zijn partner. Naar het oordeel van de rechtbank dient dan ook nog immer uitgegaan te worden van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Zolang er geen appellabele beslissing is genomen waarin staat vermeld dat eiser en zijn echtgenote naar de mening van het college niet langer duurzaam gescheiden leven, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de inkomens- en vermogensgegevens van eisers echtgenote niet relevant zijn voor eisers recht op bijstand. Het college heeft dan ook ten onrechte om deze gegevens verzocht en vervolgens, toen eiser deze gegevens niet kon overleggen, het recht op bijstand opgeschort.
5.2
Intrekking
Nu onder 5.1 is geoordeeld dat het college ten onrechte eisers recht op uitkering heeft opgeschort, is tevens de grondslag voor de intrekking van het recht op uitkering komen te vervallen.
6.
Conclusie
Uit hetgeen hiervoor onder 5. is overwogen, volgt dat het college de bestreden besluiten ten onrechte heeft genomen. De beroepen zullen daarom gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om, mede gelet op het tijdsverloop en met het oog op een definitieve beslechting van het geschil, zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten te herroepen.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet het college aan eiser de door hem betaalde griffierechten vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 3.900,- (2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,-, 2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept de primaire besluiten;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 98,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.900,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 19 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – wettelijk kader

In artikel 3, tweede lid, onder b van de Participatiewet is bepaald dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 11 van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In het tweede lid, is bepaald dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
In artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet is bepaald dat indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.
In artikel 54, tweede lid, is bepaald dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen de door het college te stellen termijn het verzuim te herstellen.
In artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet is bepaald dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.