In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende te Mierlo, en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De inspecteur had een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.497, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.052.633 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.195. Tevens was er een beschikking belastingrente van € 48.093 opgelegd. De belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de inspecteur werd afgewezen op 17 januari 2019. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij griffierecht is geheven.
Tijdens de zitting op 16 maart 2022 hebben partijen een compromis bereikt over het vervreemdingsvoordeel van de verkoop van aandelen in een B.V., dat op € 664.925 werd vastgesteld. De rechtbank heeft dit oordeel overgenomen en geoordeeld dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de proceskosten door de inspecteur worden vergoed, evenals het griffierecht dat door de belanghebbende is betaald.
De rechtbank heeft vervolgens het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang voor het jaar 2014 vastgesteld op € 1.123.285, rekening houdend met de overeengekomen winst en verlies. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1.082, en gelast dat het griffierecht van € 47 aan de belanghebbende wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.