ECLI:NL:RBZWB:2022:2088
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak inzake uitkering beëindiging Ziektewet
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op haar bezwaar tegen de beëindiging van haar uitkering per 18 augustus 2021, ingevolge de Ziektewet. Het bezwaar was ingediend op 20 september 2021 en verweerder heeft op 2 maart 2022 beslist. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven zich te conformeren aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten.
In deze zaak heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend, waardoor de beoordeling van de proceskostenveroordeling zich beperkt tot de beroepsfase. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot een bedrag van € 379,50 voor de door verzoekster gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft het gewicht van de zaak als licht aangemerkt, in lijn met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 19 april 2022 en openbaar gemaakt.