4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De constructie
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte] in het voorjaar van 2019 de motor van het merk Harley Davidson, kenteken: [kenteken] , (hierna: de motor) heeft gekocht in Litouwen en deze heeft laten invoeren door [naam] . [naam] wilde de motor niet (langer) op zijn naam hebben staan, waarna de motor is overgeschreven naar [bedrijf 1] , handelend onder de naam [bedrijf 2] , de onderneming van verdachte.
Verdachte heeft in dit verband een inkoopverklaring en een orderbevestiging lease opgesteld. De inkoopverklaring vermeldt [naam] als verkoper. Volgens [medeverdachte] en verdachte dienden deze stukken ten behoeve van een sale and lease back-constructie. Daarbij zou [medeverdachte] de motor aan de onderneming van verdachte hebben verkocht en zijn gaan terughuren.
Bij vonnis van 22 april 2021 in de zaak tegen [medeverdachte] heeft de rechtbank deze constructie aangemerkt als een door [medeverdachte] en verdachte opgezette schijnconstructie waarbij [medeverdachte] wil doen voorkomen dat niet hij maar verdachte de eigenaar van het voertuig is. De rechtbank heeft daarop vastgesteld dat [medeverdachte] eigenaar is van de motor. Ten laste van [medeverdachte] werd bewezenverklaard dat hij zich in dit verband schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Was sprake van een schijnconstructie waaraan verdachte meewerkte?
Ook op basis van de bewijsmiddelen in het dossier van verdachte komt de rechtbank tot de conclusie dat de gestelde sale and lease back-constructie een schijnconstructie is, bedoeld om [medeverdachte] eigenaarschap van de motor te verhullen. Hiervoor is redengevend dat [medeverdachte] de door hem aangekochte motor niet op naam wilde hebben en hij daarom [naam] bereid vond om, onder meer, de motor tijdelijk op zijn naam te hebben. Omdat [naam] dat maar voor een korte duur wilde, is [medeverdachte] bij verdachte uitgekomen.
De rechtbank constateert verder dat de door verdachte opgestelde inkoopverklaring is gedagtekend op 28 juni 2019. Uit onderzoek naar dit document is echter gebleken dat dit document is opgesteld op 3 juli 2019. Ook staat [naam] als verkoper vermeld, terwijl [medeverdachte] het document heeft ondertekend. Daarnaast is gesteld dat de betaling van de aanschafprijs van € 18.000,- door verdachte aan [medeverdachte] contant is gedaan. Het onderzoek in de inbeslaggenomen administratie van verdachte heeft echter geen bewijs van deze betaling, zoals een kwitantie, opgeleverd. De aangetroffen notitie met daarop geschreven het genoemde bedrag en nog enkele andere bedragen kan niet als een betalingsbewijs worden beschouwd. In het dossier bevindt zich verder een Excelbestand met het opschrift ‘kas’. Dat bestand is door verdachte aangewezen als het kasboek van zijn onderneming en daarin zijn volgens hem ook het aankoopbedrag en de leasebetalingen (€ 600,- per maand gedurende zes maanden) geadministreerd. In dit document wordt weliswaar een “Harley Streetglide” vermeld en even verderop staat “aankoop 18000”, maar op basis hiervan is niet deugdelijk vast te stellen dat de motor van [medeverdachte] ook daadwerkelijk contant is betaald. Al met al kan niet worden vastgesteld dat de motor daadwerkelijk is betaald. Daar komt bij dat de rechtbank niet de door verdachte gestelde vanzelfsprekendheid en het gemak deelt waarmee grote contante geldbedragen legaal zouden rondgaan in zijn handel. Dat hij zonder deugdelijk betalingsbewijs een risicovolle transactie verricht als relatief kleine ondernemer vindt de rechtbank dan ook onaannemelijk.
Daar komt ook nog bij dat de rechtbank ook de gestelde leasebetalingen van € 600,- niet uit het Excelbestand kan herleiden. Verdachte heeft verklaard dat hij deze betalingen van [medeverdachte] , die in Bergen op Zoom woonde, maandelijks contant (al dan niet in zijn brievenbus) in Hilversum of Vleuten ontving. In de administratie zijn hiervan evenmin kwitanties aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting diverse facturen overgelegd, maar hiervan is niet vast te stellen wanneer deze zijn opgemaakt. Ook deze facturen heeft de politie niet in de administratie aangetroffen. De rechtbank valt verder de omstandigheid op dat een zeer korte leaseperiode van zes maanden zou zijn aangegaan, wat als een ongebruikelijk verdienmodel kan worden gezien.
Al met al concludeert de rechtbank dat geen sprake was van een normale sale and lease back-constructie. De tussenkomst van [naam] en het gebrek aan deugdelijk bewijs voor het gestelde daadwerkelijke eigenaarschap van verdachte maken dat sprake was van een schijnconstructie om het eigenaarschap van [medeverdachte] van de motor te verhullen.
Was met het meewerken aan de schijnconstructie sprake van het medeplegen van witwassen?
Aan de rechtbank ligt vervolgens de vraag voor of hieruit volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De rechtbank is van oordeel dat uit het samenstel van gegevens en gedragingen, zoals hiervoor benoemd, niet anders kan volgen dan dat verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaardde dat de motor middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. [medeverdachte] moest immers een reden hebben om zijn eigenaarschap te verhullen.
Uit de door verdachte opgestelde inkoopverklaring en orderbevestiging lease leidt de rechtbank af dat verdachte bewust en nauw met [medeverdachte] heeft samengewerkt om de schijnconstructie in het leven te roepen. Hieruit, uit het feit dat zij reeds in het voorjaar van 2019 contact hadden over een motor voor [medeverdachte] en uit het feit dat [naam] als verkoper genoemd staat in de inkoopverklaring, leidt de rechtbank ook af dat verdachte wist waar hij aan meewerkte. Dat wordt nog eens benadrukt door het gegeven dat de opgestelde stukken en de tijdstippen waarop zij zijn opgesteld niet overeenkomen met de door betrokkenen geschetste gang van zaken, er geen sluitende bedrijfsadministratie is, er sprake is van betalingen van grote geldbedragen in contanten zonder deugdelijke betalingsbewijzen en er geen overtuigend verdienmodel is. Voor zover verdachte niet eigenlijk al wist met wie hij daadwerkelijk in zee ging, mocht van hem voorafgaand aan de constructie worden verwacht dat hij de achtergrond van zijn zakenrelaties grondig checkte. Enkele maanden na de totstandkoming van de constructie zat [medeverdachte] in voorlopige hechtenis en hij is later bij voornoemd vonnis aangemerkt als leider van een crimineel samenwerkingsverband en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar. De rechtbank vindt tot slot de reactie van verdachte over de afwikkeling van de constructie nadat [medeverdachte] in voorlopige hechtenis zat, veelzeggend. Die afwikkeling is dan mondeling en met de vriendin van [medeverdachte] verlopen, terwijl het veel meer voor de hand had gelegen om het zakelijk, schriftelijk af te ronden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het medeplegen door verdachte van witwassen wettig en overtuigend bewezen.