ECLI:NL:RBZWB:2022:2059

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
02-801014-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van bezit van hennep met aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van bezit van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 oktober 2013, al dan niet samen met anderen, hennep heeft afgeleverd en/of heeft verstrekt, en op 31 oktober 2013 meer dan 30 gram hennep in zijn bezit had. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, die grotendeels voor rekening van het Openbaar Ministerie kwam.

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 april 2022, waar de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de tenlastelegging als geldig beoordeeld en de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op processen-verbaal van bevindingen en bekennende verklaringen van de verdachte. De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd, maar heeft wel vraagtekens geplaatst bij de hoeveelheden hennep zoals genoemd in de tenlastelegging.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn blanco strafblad en de rol die hij heeft gespeeld in de illegale handel in hennep meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de gevangenisstraf gelijk te stellen aan de duur van het voorarrest, gezien de omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-801014-13
vonnis van de meervoudige kamer van 19 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 oktober 2013, al dan niet samen met anderen, hennep heeft afgeleverd en/of heeft verstrekt, of in ieder geval meer dan 30 gram hennep in zijn bezit heeft gehad;
op 31 oktober 2013, al dan niet samen met anderen, 48,85 kg hennep, in ieder geval meer dan 30 gram hennep, in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op diverse processen-verbaal van bevindingen en op de bekennende verklaringen van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen bewijsverweer gevoerd. Wel zijn vraagtekens geplaatst bij de hoeveelheden zoals genoemd in de tenlastelegging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 01 juni 2013 tot 31 oktober 2013 te Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 31 oktober 2013 te Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in het pand [adres] te Waalwijk) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis, te weten 26 dagen met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat hij een beperkte, faciliterende rol heeft gehad. Daarnaast is aangevoerd dat verdachte ook bestuursrechtelijk is gestraft omdat hij zijn bedrijf gedurende enkele maanden heeft moeten sluiten. In verband met zijn werk is het voor verdachte bezwaarlijk als hij terug zou moeten naar de gevangenis.
Ten slotte is gewezen op de forse overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafproces moet zijn afgerond.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan het bezit van hoeveelheden hennep. Op verzoek stelde hij zijn bedrijfsruimte beschikbaar voor de opslag van dozen met hennep. Verdachte deed dit omdat hij iemand wilde helpen. Omdat hennep volgens verdachte op elke hoek van de straat gekocht kan worden zag hij er geen kwaad in om de dozen voor iemand te bewaren, immers, zo heeft verdachte verklaard: het moet toch ergens bewaard worden.
Verdachte heeft hiermee een faciliterende rol gespeeld in de illegale handel in hennep. Verdachte heeft daarbij kennelijk financieel gewin voor ogen gehad. Hij overtrad echter wel de wet en droeg zo ook bij aan veel nadelige gevolgen die gepaard gaan met het gebruik en de handel van die drugs. De rechtbank wijst hierbij op de gezondheidsproblemen voor gebruikers, verslavingen, maatschappelijke overlast en zelfs andere criminaliteit zoals geweld. Dat heeft de verdachte echter niet weerhouden.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot het opleggen van een gevangenisstraf die langer is dan het voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank het volgende betrokken.
Verdachte heeft een eigen bedrijf; hij heeft specialistische kennis op het gebied van warmteterugwininstallaties. Als gevolg van deze strafzaak is eerder al bestuursrechtelijk opgetreden in de vorm van een korte sluiting van het bedrijf. Als verdachte nu terug zou moeten naar de gevangenis dan zou dat wederom problemen opleveren voor zijn bedrijf. Verder houdt de rechtbank rekening met de rol van verdachte. Deze is beperkter geweest dan de rol van zijn medeverdachten.
Ook houdt de rechtbank bij de beoordeling van de op te leggen sanctie rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest ter zake van soortgelijke delicten.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop. De redelijke termijn is na de inverzekeringstelling op 31 oktober 2013 met vele jaren overschreden. Ter zitting van 5 februari 2016 is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen. Uit een door de rechter-commissaris opgemaakt proces-verbaal van bevindingen blijkt dat het onderzoek door de rechter-commissaris op 17 augustus 2017 was afgerond. Vervolgens is de zaak pas weer op 5 april 2022 ter zitting behandeld. De rechtbank is van oordeel dat de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor het overgrote deel voor rekening van het openbaar ministerie komt.
Gelet op de hiervoor aangehaalde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, ziet de rechtbank in het onderhavige geval redenen om de officier van justitie te volgen in haar eis.
Dit betekent dat verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 26 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A. Hello en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van F.W.P.M. van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 april 2022.