Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De strafbaarheid
6.De strafoplegging
7.De wettelijke voorschriften
8.De beslissing
een gevangenisstraf van 26 dagen;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van bezit van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 augustus 2013 tot en met 31 oktober 2013, al dan niet samen met anderen, hennep heeft bewerkt, afgeleverd en/of vervoerd, en meer dan 30 gram hennep in zijn bezit heeft gehad. Op 31 oktober 2013 had de verdachte in totaal 48,85 kg hennep en 61,89 kg hennep in zijn bezit. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 5 april 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op processen-verbaal en bekennende verklaringen van de verdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder rugproblemen en zijn werk als pakketbezorger, evenals de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, die grotendeels voor rekening van het Openbaar Ministerie kwam.
De rechtbank benadrukte dat de verdachte een belangrijke rol had gespeeld in de illegale handel in hennep en dat zijn handelingen bijdroegen aan de nadelige gevolgen van drugsgebruik en -handel. Ondanks de spijt van de verdachte en zijn niet eerder strafbare verleden, vond de rechtbank dat de bewezen feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden, maar besloot niet verder te gaan dan het voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.