ECLI:NL:RBZWB:2022:2058

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
02-820543-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van bezit van hennep met aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van bezit van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 augustus 2013 tot en met 31 oktober 2013, al dan niet samen met anderen, hennep heeft bewerkt, afgeleverd en/of vervoerd, en meer dan 30 gram hennep in zijn bezit heeft gehad. Op 31 oktober 2013 had de verdachte in totaal 48,85 kg hennep en 61,89 kg hennep in zijn bezit. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 5 april 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op processen-verbaal en bekennende verklaringen van de verdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder rugproblemen en zijn werk als pakketbezorger, evenals de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, die grotendeels voor rekening van het Openbaar Ministerie kwam.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte een belangrijke rol had gespeeld in de illegale handel in hennep en dat zijn handelingen bijdroegen aan de nadelige gevolgen van drugsgebruik en -handel. Ondanks de spijt van de verdachte en zijn niet eerder strafbare verleden, vond de rechtbank dat de bewezen feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden, maar besloot niet verder te gaan dan het voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-820543-13
vonnis van de meervoudige kamer van 19 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. M.G. Eckhardt, advocaat te ‘s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de periode van 15 augustus 2013 tot en met 31 oktober 2013, al dan niet samen met anderen, hennep heeft bewerkt, heeft afgeleverd en/of heeft vervoerd, of in ieder geval meer dan 30 gram hennep in zijn bezit heeft gehad;
op 31 oktober 2013, al dan niet samen met anderen, 48,85 kg hennep en 61,89 kg hennep, in ieder geval meer dan 30 gram hennep, in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op diverse processen-verbaal van bevindingen en op de bekennende verklaringen van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 15 augustus 2013 tot 31 oktober 2013 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 31 oktober 2013 te Waalwijk en Sprang-Capelle, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
-in het pand [adres 1] te Waalwijk een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en
-in de woning [adres 2] te Sprang-Capelle een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis, te weten 26 dagen met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het kader van een strafmaatverweer is aangevoerd dat verdachte kampt met rugproblemen en dat hij gedurende 3 uur per dag werkzaam is als pakketbezorger van lichte pakketjes.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan het vervoeren en meehelpen van drogen van hoeveelheden hennep. Daarnaast heeft verdachte diverse hoeveelheden softdrugs in zijn bezit gehad.
Met zijn handelingen, het vervoeren en drogen van natte hennep, heeft verdachte een belangrijke rol gespeeld in de illegale handel in hennep. Verdachte heeft daarbij kennelijk enkel zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij heeft meegewerkt omdat hij financiële problemen had. Hij overtrad echter wel de wet en droeg zo ook bij aan veel nadelige gevolgen die gepaard gaan met het gebruik en de handel van die drugs. De rechtbank wijst hierbij op de gezondheidsproblemen voor gebruikers, verslavingen, maatschappelijke overlast en zelfs andere criminaliteit zoals geweld. Dat heeft de verdachte echter niet weerhouden.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot het opleggen van een gevangenisstraf die langer is dan het voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank het volgende betrokken.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij spijt heeft van zijn handelen en dat het hem uiteindelijk niet veel heeft opgeleverd. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest ter zake van soortgelijke delicten.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop. De redelijke termijn is na de inverzekeringstelling op 31 oktober 2013 met vele jaren overschreden. Ter zitting van 5 februari 2016 is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen. Uit een door de rechter-commissaris opgemaakt proces-verbaal van bevindingen blijkt dat het onderzoek door de rechter-commissaris op 17 augustus 2017 was afgerond. Vervolgens is de zaak pas weer op 5 april 2022 ter zitting behandeld. De rechtbank is van oordeel dat de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor het overgrote deel voor rekening van het openbaar ministerie komt.
Gelet op de hiervoor aangehaalde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, ziet de rechtbank in het onderhavige geval redenen om de officier van justitie te volgen in haar eis.
Dit betekent dat verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 26 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A. Hello en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van F.W.P.M. van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 april 2022.