ECLI:NL:RBZWB:2022:2057

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
02-820535-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennepbezit en vuurwapenbezit met inachtneming van overschrijding redelijke termijn

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van bezit van hennep en vuurwapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 augustus 2013 tot en met 31 oktober 2013, al dan niet samen met anderen, hennep heeft bewerkt, afgeleverd en/of vervoerd, en op 31 oktober 2013 een vuurwapen in zijn bezit had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn medische toestand, en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn die voor het grootste deel aan het Openbaar Ministerie te wijten is.

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 april 2022, waar de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder processen-verbaal en bekennende verklaringen van de verdachte, in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.

De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 dagen, met aftrek van het voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-820535-13
vonnis van de meervoudige kamer van 19 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de periode van 15 augustus 2013 tot en met 31 oktober 2013, al dan niet samen met anderen, hennep heeft bewerkt, heeft afgeleverd en/of heeft vervoerd, of in ieder geval meer dan 30 gram hennep in zijn bezit heeft gehad;
op 31 oktober 2013, al dan niet samen met anderen, 48,85 kg hennep, 410 henneptoppen, 50 gram hasj en 61,89 kg hennep, in ieder geval meer dan 30 gram hennep, in zijn bezit heeft gehad;
op 31 oktober 2013 een vuurwapen in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op diverse processen-verbaal van bevindingen en op de bekennende verklaringen van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 15 augustus 2013 tot 31 oktober 2013 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 31 oktober 2013 te Waalwijk en Sprang-Capelle, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in het pand [adres 1] te Waalwijk een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en
- in de woning [adres 2] ongeveer 410 henneptoppen en
- in de woning [adres 2] te Sprang-Capelle ongeveer 50 gram hasj en
- in de woning [adres 2] te Sprang-Capelle een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep en hasj telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
op 31 oktober 2013 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, een wapen, te weten een pistool (FN Hi-Power kaliber 9x19mm) en een patroonhouder van categorie III en munitie, te weten 25 patronen (kaliber 9mm Luger) van categorie III, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis, te weten 26 dagen met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven dat verdachte zich kan vinden in het standpunt van de officier van justitie zoals verwoord in haar brief van 3 augustus 2021. Daarnaast is aangevoerd dat de strafzaak voor verdachte op sociaal maatschappelijk vlak veel heeft betekend. Aangegeven is dat hij terug zou willen naar Turkije, echter de onderhavige strafzaak heeft hem dat, tot nu toe, onmogelijk gemaakt. Ten slotte is gewezen op een brief van het RIBW Brabant waarin is aangegeven dat verdachte ambulant wordt begeleid door het RIBW.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan het drogen van hoeveelheden hennep. Daarnaast heeft verdachte diverse hoeveelheden softdrugs, een vuurwapen en munitie in zijn bezit gehad.
Met zijn handelingen, het drogen van natte hennep, heeft verdachte een belangrijke rol gespeeld in de illegale handel in hennep. Verdachte heeft daarbij kennelijk enkel zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij heeft meegewerkt omdat hij financiële problemen had. Hij overtrad echter wel de wet en droeg zo ook bij aan veel nadelige gevolgen die gepaard gaan met het gebruik en de handel van die drugs. De rechtbank wijst hierbij op de gezondheidsproblemen voor gebruikers, verslavingen, maatschappelijke overlast en zelfs andere criminaliteit zoals geweld. Dat heeft de verdachte echter niet weerhouden.
De rechtbank tilt ook zwaar aan het bezit van een vuurwapen en munitie, immers vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en het vormt een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Volgens de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten volgt op het bezit van een vuurwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot het opleggen van een gevangenisstraf die langer is dan het voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank het volgende betrokken.
Over verdachte is een rapport uitgebracht door de reclassering. Uit dit rapport en uit de verklaring van verdachte zelf blijkt dat hij twee herseninfarcten heeft gehad. Hiervan ondervindt hij beperkingen. Dit uit zich onder meer in vergeetachtigheid, vermoeidheid en stemmingsstoornissen.
Sinds 2018 wordt verdachte ambulant begeleid vanuit RIBW Brabant. Nog steeds is verdachte snel overprikkeld hetgeen hem ernstig frustreert. De begeleiding richt zich momenteel op acceptatie van zijn beperkingen.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop. De redelijke termijn is na de inverzekeringstelling op 31 oktober 2013 met vele jaren overschreden. Ter zitting van 5 februari 2016 is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen. Uit een door de rechter-commissaris opgemaakt proces-verbaal van bevindingen blijkt dat het onderzoek door de rechter-commissaris op 17 augustus 2017 was afgerond. Daarbij is aangegeven dat 1 getuige niet kon worden gehoord. Vervolgens is de zaak pas weer op 5 april 2022 ter zitting behandeld. De rechtbank is van oordeel dat de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor het overgrote deel voor rekening van het openbaar ministerie komt.
Gelet op de hiervoor aangehaalde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name zijn fysieke en mentale beperkingen, en gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en toepassing gevend aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, ziet de rechtbank in het onderhavige geval redenen om de officier van justitie te volgen in haar eis.
Dit betekent dat verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 26 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A. Hello en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van F.W.P.M. van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 april 2022.