ECLI:NL:RBZWB:2022:2050

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
16 april 2022
Zaaknummer
02-160434-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige kleindochter

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn zevenjarige kleindochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De feiten vonden plaats tussen 28 juni 2020 en 31 juli 2020. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, ondanks de ontkenning van de verdachte, betrouwbaar was en ondersteund werd door andere bewijsmiddelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het belang van bescherming van kinderen tegen seksuele misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/160434-21
vonnis van de meervoudige kamer van 15 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook heeft de voorzitter namens de moeder van het slachtoffer een schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 1 april 2022 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergeven, op neer dat verdachte in de periode van 28 juni 2020 tot en met 31 juli 2020 bij zijn kleindochter [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft verricht, die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de in de tenlastelegging weergegeven ontuchtige handelingen met [slachtoffer] . De officier van justitie baseert zich daarbij, kort gezegd, op de verklaring van [slachtoffer] , de deels bekennende verklaring van verdachte en de gesprekken die te horen zijn op de audio-opnames.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Voor het likken van de vagina van [slachtoffer] door verdachte en het met de vinger binnendringen in de vagina van [slachtoffer] is volgens de verdediging onvoldoende steunbewijs, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Daarnaast kan volgens de verdediging hetgeen verdachte heeft bekend (het wrijven/strelen over de schaamlippen, de clitoris en over de bovenkant van de vagina) niet worden gekwalificeerd als het binnendringen van het lichaam.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Wettelijk kader
Bij de beoordeling van het bewijs merkt de rechtbank op dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde ontuchtige handelingen: het slachtoffer en de verdachte. Vaak staat de verklaring van het slachtoffer, die verklaart dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, tegenover de verklaring van verdachte, die de handelingen ontkent. Getuigen van de vermeende ontuchtige handelingen zijn er vaak niet.
In artikel 342, tweede lid, Sv is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van het slachtoffer. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus een ander bewijsmiddel zijn dat de verklaring van het slachtoffer ondersteunt. Die ondersteuning hoeft echter geen betrekking te hebben op alle tenlastegelegde gedragingen. Het is voldoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in één of meerdere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tegen de achtergrond van dit beoordelingskader wordt het navolgende overwogen.
Beoordeling
Uit de verklaring van [slachtoffer] en de deels bekennende verklaring van verdachte blijkt dat niet ter discussie staat dat verdachte meerdere keren over de schaamstreek en vagina van [slachtoffer] heeft gewreven en daarnaast zijn vingers op haar clitoris heeft gebracht en daaroverheen heeft gewreven. De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte over het feit of ook sprake is geweest van het likken van de vagina van [slachtoffer] en verdachte zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht en op en neer heeft bewogen, komen niet overeen. Verdachte heeft ontkend deze handelingen te hebben gepleegd.
De vraag die de rechtbank dan ook dient te beantwoorden is of zij de verklaring van [slachtoffer] op de door verdachte betwiste onderdelen betrouwbaar acht en of deze verklaring bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer] en steunbewijs
Anders dan de verdediging vindt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] , ook over het onderdeel dat verdachte aan haar vagina heeft gelikt en is binnengedrongen, betrouwbaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer] zeer consistent verklaard, ook wanneer zij herhaaldelijk door haar moeder wordt gevraagd of en door haar moeder wordt gesuggereerd dat wat ze vertelt verzonnen is. Daarbij betrekt de rechtbank verder de wijze waarop [slachtoffer] uit zichzelf aan haar moeder heeft verteld dat verdachte aan haar plasser heeft gelikt. Bij het studioverhoor heeft [slachtoffer] voorts gedetailleerd verklaard over wat er tussen haar en verdachte is gebeurd en heeft zij aangegeven hoe ze zich hierbij voelde. Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat zij verdachte, op het moment dat hij haar vagina likte, hem met twee handen heeft weggeduwd, omdat ze het likken niet leuk vond. In haar opvatting dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is, wordt de rechtbank gesterkt door het gegeven dat [slachtoffer] in haar verklaring aangeeft dat zij sommige dingen niet weet en ook aangeeft wat er juist niet is gebeurd. Zo heeft verdachte verklaard dat hij aan [slachtoffer] heeft gevraagd of zij zijn penis wil vasthouden, waarover [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte dit heeft gevraagd maar dat zij dit niet heeft gedaan omdat ze dat niet wilde. Bovendien was de relatie tussen verdachte, [slachtoffer] en de overige betrokken familieleden goed, zodat er allerminst aanleiding was om verdachte te belasten.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, in het dossier en het verhandelde ter zitting dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer] haar verklaring, dat verdachte aan haar vagina heeft gelikt en daarin is binnengedrongen, heeft verzonnen.
De rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer] gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dusdanig betrouwbaar, dat zij deze redengevend vindt voor de tenlastegelegde handelingen die door verdachte worden ontkend. De verklaring van [slachtoffer] over dit specifieke door verdachte ontkende binnendringen van haar lichaam wordt niet door een ander bewijsmiddel ondersteund. Verdachte heeft evenwel bekend dat hij over de clitoris van [slachtoffer] heeft gewreven. Uit vaste rechtspraak volgt dat in geval van wrijven over de clitoris sprake is van seksueel binnendringen, omdat een persoon daarmee tussen de grote en kleine schaamlippen wordt betast en daarmee een natuurlijke lichaamsopening wordt binnengedrongen. Het verweer dat geen sprake is geweest van binnendringen door het aanraken van en wrijven over de clitoris wordt door de rechtbank verworpen. Voor het binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] vormt de verklaring van verdachte daarom voldoende steunbewijs, ook al wordt door hem het likken en vingeren van de vagina ontkend.
Conclusie
De rechtbank komt, op grond van de bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde handelingen, zodanig als onder 4.4 is omschreven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
omstreeks de periode van 28 juni 2020 tot en met 31 juli 2020, op verschillende tijdstippen, te Sprang-Capelle, telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slschtoffer] 2012, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen:
- zijn tong en zijn vingers tegen de vagina en de clitoris en de schaamstreek van die [slachtoffer] gebracht, en
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] op en neer bewogen, en
- met zijn handen en vingers en tong de vagina en de clitoris en de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en gelikt en overheen gewreven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de verhoudingen binnen het gezin van verdachte inmiddels weer zijn hersteld. Daarnaast is verdachte met zijn problemen aan de slag gegaan, waardoor de reclassering het recidiverisico als laag inschat. Ook is de reclassering van mening dat er contra-indicaties zijn voor het opleggen van een gevangenisstraf. Gelet hierop heeft de verdediging verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met oplegging van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn zevenjarige kleindochter [slachtoffer] , die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Verdachte heeft met deze handelingen een grote inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Daarmee heeft verdachte de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling van [slachtoffer] , iets waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik hiervan ook op latere leeftijd nog de (psychische) gevolgen (kunnen) ondervinden. Het is dan ook van groot belang dat kinderen worden beschermd tegen seksuele toenadering door volwassenen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van het overwicht dat hij als haar opa op [slachtoffer] had en dat hij zijn eigen seksuele behoeftes heeft laten prevaleren boven de belangen van [slachtoffer] . Verdachte heeft een grote druk bij [slachtoffer] weggelegd om stil te houden wat er tussen hen speelde, door tegen [slachtoffer] te zeggen dat dit hun geheimpje was en dat verdachte naar de gevangenis zou moeten als [slachtoffer] het geheimpje zou doorvertellen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem stelde als opa, terwijl kinderen juist bij hun grootouders veilig dienen te zijn. Verdachte heeft dat vertrouwen in ernstige mate geschaad en heeft herhaaldelijk de grenzen van [slachtoffer] in het geheel niet gerespecteerd.
Persoon van verdachte en de op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met zijn strafblad, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Zij houdt ook rekening met het reclasseringsrapport van 14 maart 2022, waarin wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden of een (deels) voorwaardelijke straf met een proeftijd. De rechtbank acht het positief dat verdachte, na het begaan van dit feit, zelf hulp heeft gezocht bij de geestelijke gezondheidszorg. Ook is positief te noemen dat de familie van verdachte bij de behandelingen betrokken is geweest. De contacten binnen de familie zijn hersteld. De reclassering acht verdere interventies niet geïndiceerd, omdat zij de kans op recidive als laag inschatten.
Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer] blijkt dat de familie van verdachte niet wil dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een taakstraf, zoals door de verdediging is verzocht, zou in het geheel geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde. Bovendien stelt de rechtbank uit het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte na anderhalf jaar behandeling nog steeds geen inzicht heeft gekregen in de oorzaken van zijn ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] , het laakbare van zijn eigen grensoverschrijdende gedrag en de nadelige gevolgen die zijn handelen ook in de toekomst nog kunnen hebben voor [slachtoffer] .
Ondanks dat de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening houdt met de omstandigheid dat het gaat om een 'beperkte' periode, komt zij tot een hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van achttien maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht hierbij een proeftijd van drie jaar passend, niet alleen om zo de ernst van het feit te benadrukken, maar ook om de kans te vergroten dat verdachte in de toekomst niet weer grensoverschrijdend gedrag richting [slachtoffer] of andere minderjarigen zal laten zien. Dit laatste is vooral van belang, omdat verdachte dus nog steeds geen inzicht heeft getoond in de oorzaken van zijn seksueel grensoverschrijdend gedrag.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Jansen, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. H.E. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 april 2022.