ECLI:NL:RBZWB:2022:2012
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep bestuursrecht
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.M. Pasman, had beroep ingesteld tegen een besluit van het bestuur van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de weigering om verzoeker te bevorderen naar een bepaalde functie werd behandeld. Het bestreden besluit dateert van 24 april 2020. Verzoeker trok zijn beroep in, maar verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder gaf aan geen bezwaar te hebben tegen deze veroordeling.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat, gezien de brief van verweerder van 30 december 2021, er voldoende aanleiding was om te concluderen dat verweerder aan verzoeker tegemoet was gekomen. Dit leidde tot de beslissing om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker had gemaakt.
De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 1.518,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en oordeelde dat verweerder ook het griffierecht van € 178,00 aan verzoeker dient te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.E.M. Marsé, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.M. van Hees, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.