ECLI:NL:RBZWB:2022:2

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
02-13389721, 02-127815-21 (gev. ttz), 02-129534-21 (gev. ttz), 02-240450-21 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bedreigingen, belediging van een ambtenaar en vernieling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 4 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere bedreigingen, belediging van een ambtenaar en vernieling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte vier bedreigingen, belediging van een politieambtenaar en vernieling van goederen van een benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met inbegrip van de bedreigingen die de verdachte op verschillende data had gepleegd.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 230 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreigingen met een mes, belediging van een ambtenaar en vernieling van goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte recidivist was en dat zijn gedrag veel overlast had veroorzaakt in de samenleving. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn dakloosheid en de begeleiding die hij inmiddels ontving.

De benadeelde partijen, waaronder [Naam 1] en [Naam 2], dienden schadevergoedingsverzoeken in, waarvan de rechtbank de vordering van [Naam 1] niet-ontvankelijk verklaarde wegens onvoldoende onderbouwing, maar de vordering van [Naam 2] tot € 150,-- aan immateriële schadevergoeding toewijsde. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij het CJIB de inning verzorgt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee rechters.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02/133897-21, 02/127815-21 (ttz.gev.), 02/129534-21 (ttz.gev.), 02/240450-21 (ttz.gev.)
vonnis van de meervoudige kamer van 4 januari 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1996 te [Geboorteplaats- en Land]
adres [Adres]
bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 december 2021. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Tevens zijn ter zitting de schadevergoedingsverzoeken van de benadeelde partijen [Naam 1] en [Naam 2] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02/127815-21: op 14 mei 2021 het slachtoffer [Naam 3] heeft bedreigd;
02/129534-21: op 17 mei 2021 het slachtoffer [Naam 7] heeft bedreigd (feit 1), de politieambtenaar [Naam 4] heeft beledigd (feit 2) en een koelkast en wasmachine heeft vernield bij [Naam 1] (feit 3);
02/133897-21: op 21 mei 2021 een onbekend gebleven persoon heeft bedreigd;
02/240450-21: op 27 augustus 2021 twee [Naam 5] -medewerkers, [Naam 6] en [Naam 2] , heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/127815-21
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte voor de bedreiging op 14 mei 2021 dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent de bedreiging.
02/129534-21
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte voor de bedreiging op 17 mei 2021 dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent de bedreiging. Ook dient hij te worden vrijgesproken van de belediging van de ambtenaar in functie, nu verdachte ook dit feit ontkent. Ten aanzien van de koelkast of wasmachine betwist verdachte dat hij deze heeft beschadigd, vernield of onbruikbaar heeft gemaakt.
02/133897-21
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte voor de bedreiging op 21 mei 2021 jegens een onbekend gebleven persoon dient te worden vrijgesproken. Deze persoon heeft geen aangifte gedaan en onvoldoende is komen vast te staan dat bij deze persoon de redelijke vrees is ontstaan dat hem iets zou worden aangedaan. Er kan derhalve niet worden gesproken van een bedreiging. Subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer waardoor verdachte dient te worden vrijgesproken.
02/240450-21
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de bedreiging op 27 augustus 2021 wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent de bedreiging en heeft verklaard dat hij geen pistoolgebaar, maar een ‘peace’-teken aan de [Naam 5] -medewerkers heeft getoond.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/127815-21
Gelet op de wettige bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de bijlage, acht de rechtbank overtuigend bewezen dat verdachte op 14 mei 2021 het slachtoffer [Naam 3] heeft bedreigd.
02/129534-21
Gelet op de wettige bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de bijlage, acht de rechtbank overtuigend bewezen dat verdachte op 17 mei 2021 het slachtoffer [Naam 7] heeft bedreigd, de politieambtenaar [Naam 4] meermalen heeft beledigd en een wasmachine en koelkast heeft beschadigd bij [Naam 1] .
02/133897-21
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Het is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kon opwekken.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte achter een onbekend gebleven persoon is aangerend terwijl hij in zijn hand een mes omhoog hield en daarmee stekende bewegingen maakte in de richting van deze persoon. Deze gedragingen van verdachte zijn, objectief gezien, van dien aard dat deze geschikt zijn om als bedreiging zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen worden aangemerkt. Voorts is ook aannemelijk geworden dat bij de onbekend gebleven persoon de redelijke vrees ook daadwerkelijk is ontstaan. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de persoon schrok van het feit dat verdachte een mes tevoorschijn haalde en dat deze persoon vervolgens ook is weggerend Dat de onbekende persoon zelf geen aangifte heeft gedaan, maakt dit niet anders. Het dossier bevat immers voldoende andere bewijsmiddelen. Alles overziend acht de rechtbank de bedreiging van de onbekende persoon op 21 mei 2021 wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat er sprake is van noodweer en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken. Een geslaagd beroep op noodweer leidt echter bij een bedreiging tot ontslag van alle rechtsvervolging, aangezien de wederrechtelijkheid niet als bestanddeel in de delictsomschrijving is opgenomen. Dit onderdeel zal derhalve onder paragraaf 5, de strafbaarheid van het feit, worden behandeld.
02/240450-21
Gelet op de wettige bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de bijlage, acht de rechtbank overtuigend bewezen dat verdachte op 27 augustus 2021 de [Naam 5] -medewerkers [Naam 6] en [Naam 2] heeft bedreigd. Dat verdachte een ’peace’-teken zou hebben gemaakt in plaats van een pistoolgebaar is niet aannemelijk geworden. Door verbalisant [Naam 8] zijn de beelden beschreven en hij heeft op de beelden gezien dat verdachte zijn duim omhoog steekt en dat de wijsvinger en middelvingers ergens naartoe wijzen. De verbalisant beschrijft dat de houding van de hand lijkt op een vuurwapen. Dit sluit aan bij de verklaringen van de aangevers die spreken over een schietbeweging en een pistoolgebaar.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-127815-21op 14 mei 2021 te Tilburg [Naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [Naam 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik heb een hekel aan flikkers, ik steek jou dood" en hierbij een mes dreigend te tonen en een vinger langs diens keel te halen;
02-129534-21
Feit 1:op 17 mei 2021, te Tilburg, Spoorlaan, [Naam 7] heeft bedreigd met brandstichting door in tegenwoordigheid van die [Naam 7] , die [Naam 7] dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik ga groot vuur maken' daarbij wijzende naar de winkel van [Naam 1] en 'Alles is van mij en ik ga het in brand steken' en ‘Ik ga heel het gebouw in de fik steken';
Feit 2:op 17 mei 2021, te Tilburg, opzettelijk een ambtenaar, te weten een brigadier van politie Zeeland - West-Brabant, [Naam 4] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem meermalen de woorden toe te voegen : 'Kankerhomo' en 'Kankermongool' en 'Kankerflikkers';
Feit 3:op 17 mei 2021, te Tilburg, Spoorlaan, opzettelijk en wederrechtelijk een koelkast en een wasmachine, die geheel aan [Naam 1] toebehoorden, heeft beschadigd;
02/133897-21op 21 mei 2021 te Tilburg, een onbekend gebleven persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, door met een mes in de hand, althans een voor bedreiging geschikt voorwerp achter die onbekend gebleven persoon aan te rennen en met een mes meerdere stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die onbekend gebleven persoon en een mes te tonen aan die onbekend gebleven persoon;
02/240450-21op 27 augustus 2021 te Tilburg [Naam 6] en [Naam 2] , beide medewerker [Naam 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [Naam 6] en [Naam 2] voornoemd meerdere malen, dreigend de woorden toe te voegen "ik schiet je voor je kankerkop!”, en waarbij hij, verdachte, met zijn handen een vuurwapen vormde en vervolgens een schietbeweging maakte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
In de zaak met het parketnummer 02/133897-21 heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer. Verdachte heeft verklaard dat hij werd geslagen door de onbekend gebleven persoon. Hij wilde deze persoon afschrikken met zijn mes om zichzelf te beschermen. Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [Naam 9] . Er was derhalve sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat het verdachte was die zelf steeds de confrontatie opzocht met het slachtoffer en achter hem aanliep. Er is niet gebleken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen verdachte zich mocht verdedigen, waardoor een beroep op noodweer niet kan slagen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet eerst worden vastgesteld of er sprake is geweest van een noodweersituatie. Dat wil zeggen dat getoetst dient te worden of er sprake is (geweest) van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen verdachtes of andersmans lijf, eerbaarheid en goed.
De verklaring van verdachte dat hij door het slachtoffer werd geslagen waarna hij een mes tevoorschijn heeft gehaald, wordt niet ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Uit de verklaringen van verschillende getuigen blijkt dat het juist verdachte was die de confrontatie met het slachtoffer opzocht en vervolgens met een mes achter het slachtoffer aanliep. Een noodweersituatie zoals hierboven beschreven, is niet aannemelijk geworden en gelet hierop faalt het beroep op noodweer. In de zaak met parketnummer 02/133897-21 zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
In de zaken met parketnummers 02/127815-21, 02/129534-21 en 02/240450-21 zijn ook geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is daarnaast ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 230 dagen waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient in mindering te worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel, wat betekent dat verdachte niet meer terug de gevangenis in hoeft. De officier van justitie acht een proeftijd van drie jaar passend omdat op deze manier verdachte een stok achter de deur heeft en hem de hulp kan worden geboden die hij nodig heeft.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank voor één of meer feiten tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die qua hoogte gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 14 mei 2021 schuldig gemaakt aan een bedreiging. Enkele dagen later op 17 mei 2021 heeft verdachte iemand bedreigd, een politieambtenaar beledigd en goederen vernield. Vervolgens heeft verdachte op 21 mei 2021 zich wederom schuldig gemaakt aan een bedreiging door op straat met een mes achter een onbekend persoon aan te rennen. Voor dit laatste feit wordt de voorlopige hechtenis bevolen. Op 4 augustus 2021 wordt de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst, waarna hij zich op 27 augustus 2021 opnieuw schuldig maakt aan een bedreiging. Dit keer heeft verdachte twee [Naam 5] -medewerkers bedreigd.
Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten en heeft met zijn gedrag in een korte periode veel overlast veroorzaakt in de samenleving. Uit de aangiftes van de verschillende slachtoffers van de bedreigingen blijkt dat zij erg waren geschrokken van het feit dat zij uit het niets door een voor hen onbekende man, verdachte, werden bedreigd. De bedreigingen hebben impact gehad op de slachtoffers en hun gevoel voor veiligheid is hierdoor aangetast. Ook voor getuigen die verdachte op 21 mei 2021 met een mes in de lucht op straat hebben zien rennen, moet het een beangstigende situatie zijn geweest.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. In de afgelopen vijf jaar is verdachte al vaker veroordeeld voor meerdere bedreigingen en een belediging van een ambtenaar, waardoor sprake is van recidive. Dit is strafverzwarend. Gelet op de aard en ernst van de feiten, de korte periode waarin deze hebben plaatsgevonden en de recidive, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf de enige passende straf is voor verdachte.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten dakloos was. Inmiddels gaat het naar zijn zeggen beter met hem en de rechtbank heeft opgemerkt dat verdachte tijdens de zitting opleefde toen hij hierover vertelde. Hij verblijft inmiddels bij SMO Traverse in Tilburg en krijgt daar begeleiding, doet aan dagbesteding en slikt medicijnen. Verdachte heeft verklaard dat hij verslaafd was aan wiet en alcohol, maar dat dit op de plek waar hij nu verblijft verboden is. Als er bijzondere voorwaarden aan hem worden opgelegd, zou hij zich hieraan houden en hij ziet hier ook de meerwaarde van in. De reclassering heeft een rapport over verdachte opgesteld en zij komen tot de conclusie dat een begeleidings- c.q. behandelingstraject gericht op de leefgebieden van verdachte, nodig is om de kans op recidive te verminderen. De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling aan verdachte de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, de verplichting te verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole en meewerken aan het zoeken van passende dagbesteding. De reclassering acht het niet wenselijk dat verdachte weer terug de gevangenis in moet, aangezien er inmiddels al begeleiding is ingezet om stabiliteit op de leefgebieden van verdachte te realiseren. Een gevangenisstraf zou deze begeleiding doorkruisen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de samenleving en van verdachte niet wenselijk is als verdachte terug moet naar de gevangenis. Zij zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 111 dagen. De rechtbank ziet wel de noodzaak om daarnaast ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf van 119 dagen acht de rechtbank passend en zij zal dit aan verdachte opleggen met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Deze voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur zodat verdachte mee zal werken aan de behandeling/begeleiding en om hem ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een proeftijd van twee jaar passend. Zij ziet in de zaak van verdachte geen bijzondere omstandigheden om een proeftijd van drie jaar op te leggen.
Alles overziend legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 230 dagen waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient op het onvoorwaardelijke deel in mindering te worden gebracht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Naam 1] (feit 3, parketnummer 02-129534-21)
De benadeelde partij [Naam 1] vordert een schadevergoeding van € 500,-- aan materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat het schadevergoedingsverzoek onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat de wasmachine en de koelkast enkel fungeerden als showmodellen en dus niet bedoeld waren voor de verkoop. De officier heeft dit niet betwist bij gebrek aan wetenschap daarover. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [Naam 2] (parketnummer 02/240450-21)
De benadeelde partij [Naam 2] vordert een schadevergoeding van € 150,-- aan immateriële schadevergoeding.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de bedreiging heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank merkt daarbij op dat ten aanzien van deze bedreiging sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 106, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Deze aantasting is het gevolg van de bewezenverklaarde bedreiging met de dood van [Naam 2] . Gelet op de gedragingen van de verdachte – de woorden "ik schiet je voor je kankerkop” waarna verdachte ook met zijn vingers een schietgebaar heeft gemaakt – brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat een aantasting in de persoon van [Naam 2] voor de hand ligt. [Naam 2] heeft in het verzoek aangevoerd dat hij nog langere tijd last heeft gehad van de bedreiging en dat het een onrustig en onveilig gevoel heeft veroorzaakt bij hem en zijn gezin. Gelet op deze omstandigheden ligt de vordering voor toewijzing gereed, tot een bedrag van € 150,-.
De rechtbank zal de vordering dan ook in zijn geheel toewijzen inclusief de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit onder parketnummer 02/127815-21:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 1 onder parketnummer 02/129534-21:bedreiging met brandstichting;
feit 2 onder parketnummer 02/129534-21:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 3 onder parketnummer 02/129534-21:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit onder parketnummer 02/133897-21:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
feit onder parketnummer 02/240450-21:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 230 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
*dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte verblijft bij een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte zijn behandeling bij het ACT-team voortzet. Indien verdachte huisvesting heeft in een andere regio laat betrokkene zich behandelen door een soortgelijke zorgverlener in die regio, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. In dat geval kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling en stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- dat verdachte meewerkt aan controles van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- dat verdachte meewerkt aan het zoeken naar passende dagbesteding en zich inzet voor het behouden daarvan;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [Naam 2] (02/240450-21)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 2] van € 150,--, aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2021;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 2] , € 150,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2021;
- bepaalt dat bij niet betaling 3 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [Naam 1] (feit 3, 02/129534-21)
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 januari 2022.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.