Op 4 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere bedreigingen, belediging van een ambtenaar en vernieling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte vier bedreigingen, belediging van een politieambtenaar en vernieling van goederen van een benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met inbegrip van de bedreigingen die de verdachte op verschillende data had gepleegd.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 230 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreigingen met een mes, belediging van een ambtenaar en vernieling van goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte recidivist was en dat zijn gedrag veel overlast had veroorzaakt in de samenleving. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn dakloosheid en de begeleiding die hij inmiddels ontving.
De benadeelde partijen, waaronder [Naam 1] en [Naam 2], dienden schadevergoedingsverzoeken in, waarvan de rechtbank de vordering van [Naam 1] niet-ontvankelijk verklaarde wegens onvoldoende onderbouwing, maar de vordering van [Naam 2] tot € 150,-- aan immateriële schadevergoeding toewijsde. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij het CJIB de inning verzorgt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee rechters.