ECLI:NL:RBZWB:2022:1997

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1608
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing kantoor tot appartementen niet-ontvankelijk verklaard

Op 14 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 18 mei 2020 door het college is verleend voor de verbouwing van een kantoor tot vijf appartementen. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, heeft op 8 april 2021 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, waarbij het college stelde dat het beroep te laat was ingediend. De rechtbank concludeert dat de beslissing op bezwaar van 18 november 2020 als besluit moet worden aangemerkt, waartegen eiser tijdig beroep had moeten instellen. De rechtbank oordeelt dat eiser in verzuim is geweest met het indienen van zijn beroep, ondanks de aangevoerde omstandigheden. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook de andere besluiten die door eiser zijn bestreden, zoals de beslissing van 12 januari 2021 en de brief van 1 april 2021, niet-ontvankelijk verklaard. Hierdoor blijft de verleende omgevingsvergunning in stand en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1608

uitspraak van 14 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam 2] (vergunninghouder).

Procesverloop

In het besluit van 18 mei 2020 (primaire besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een kantoor tot vijf appartementen op het perceel aan de [adres 1] 8 te [plaatsnaam 1] .
In het besluit van 18 november 2020 heeft het college het bezwaar van eiser en een aantal andere omwonenden en plaatselijke ondernemers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft, naar aanleiding van een brief van het college aan eiser van 1 april 2021, op
8 april 2021 beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 10 februari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, [naam betrokkenen] en mr. dr. M.L.P. van Houten namens het college en vergunninghouder.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Op 21 januari 2020 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van een kantoor tot vijf appartementen op het perceel aan de [adres 1] 8 te [plaatsnaam 1] . Bij besluit van 18 mei 2020 (primaire besluit) heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten:
  • het bouwen van een bouwwerk; en
  • het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Eiser woont op het perceel aan de [adres 2] 34 te [plaatsnaam 1] en heeft (mede namens een aantal andere omwonenden en plaatselijke ondernemers) op 29 mei 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het ‘Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen’ heeft eiser het college op 16 november 2020 in gebreke gesteld.
Bij het besluit van 18 november 2020 zijn de bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het besluit is genomen op basis van de beschikbare informatie, dat binnen de termijn van de ingebrekestelling is beslist en het recht wordt voorbehouden het besluit bij te stellen indien het advies van de bezwaarschriftencommissie daartoe aanleiding geeft.
In de collegevergadering van 12 januari 2021 heeft het college mondeling besloten om dit besluit te herzien in die zin dat aan het besluit een motivering wordt toegevoegd. Deze beslissing is weliswaar schriftelijk vastgelegd, maar dit stuk is niet ondertekend door het college en is ook niet aan eiser toegezonden.
Bij brief van 1 april 2021 heeft het college eiser geïnformeerd over het verloop van de bezwaarprocedure tegen het primaire besluit, inclusief het collegebesluit van
12 januari 2021.
Beoordeling ontvankelijkheid
2 De rechtbank dient allereest te beoordelen of eiser ontvankelijk is in zijn beroep, alvorens zij toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden.
Het ingediende beroepschrift is gericht tegen de brief van 1 april 2021 en het daarin genoemde besluit van het college van 12 januari 2021.
Uit de nadere beroepsgronden, zoals neergelegd in de brief van 20 mei 2021, leidt de rechtbank af dat eiser ook – voor zover nodig – beroep wenst in te stellen tegen het besluit van 18 november 2020, waarvan hij betwist dat het een besluit is.
In geschil is dus wat kan worden aangemerkt als beslissing op het bezwaar van eiser en of eiser tijdig beroep tegen deze beslissing heeft ingesteld.
De beslissing op bezwaar van 18 november 2020 (bestreden besluit)
3.1
Eiser heeft op 8 april 2021 beroep ingesteld. Volgens het college is dat te laat en zijn er geen redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daarbij heeft het college aangenomen dat de beslissing van 18 november 2020 dient te worden aangemerkt als de beslissing op het bezwaar van eiser en het (enige) besluit waartegen eiser beroep kon instellen.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat de beslissing op bezwaar van 18 november 2020 dient te worden aangemerkt als besluit waartegen eiser beroep moest instellen als hij het daarmee niet eens was.
Eiser voert in de aanvullende beroepsgronden aan dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen dit besluit, omdat het geen besluitnummer had en het besluit niet terug te vinden in de besluitenlijst van het college. Bovendien heeft de ondertekenende teammanager geen mandaat om het besluit te ondertekenen, was er geen daadkrachtige motivering en was er nog geen bericht ontvangen van de bezwaarcommissie dat het college al een besluit genomen had.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op z’n minst een draagkrachtige motivering mist. Dat er de nodige gebreken aan dit besluit kleven, neemt echter niet weg dat het een op rechtsgevolg gerichte beslissing op de bezwaren van eiser is. Dit is dus een besluit waartegen beroep ingesteld kon (en moest) worden.
Volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (artikel 6:8 van de Awb).
Het beroepschrift is op 8 april 2021 ontvangen en daarmee ruimschoots na het verstrijken van de beroepstermijn van het bestreden besluit.
3.2
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkheidverklaring van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift achterwege als redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat eiser met de indiening ervan in verzuim is geweest.
Ter zitting heeft het college bevestigd dat het bestreden besluit is genomen in reactie op de door eiser ingediende ingebrekestelling. De rechtbank beschouwt deze handelwijze van het college als ongelukkig. Dit neemt echter niet weg dat eiser, ondanks de aangevoerde omstandigheden, redelijkerwijs in verzuim is geweest met het tijdig instellen van beroep tegen dit besluit. Het bestreden besluit is op de juiste wijze bekendgemaakt, het is ook ontvangen door eiser en uit de tekst van het bestreden besluit volgt dat het college de bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaart. De kritiek van eiser op het bestreden besluit had voor hem juist aanleiding moeten zijn om beroep in te stellen. De beroepsclausule onder het besluit gaf dit ook duidelijk aan. De door eiser aangevoerde argumenten om niet tijdig beroep tegen dit besluit in te stellen, kan de rechtbank dan ook niet aanmerken als een omstandigheid die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. De beslissing om aanvankelijk geen beroep in te stellen dient voor rekening en risico van eiser te blijven. De rechtbank is zich ervan bewust dat dit een bittere pil voor eiser is en dat het bestuursprocesrecht in een zaak als deze het nodige vergt van de burger. De rechtbank ziet echter geen ruimte om anders te oordelen aangezien er in dit geschil ook belangen van een derde, namelijk vergunninghouder, betrokken zijn. Vergunninghouder moet er op kunnen vertrouwen dat een verleende vergunning na het (ongebruikt) verstrijken van de beroepstermijn onherroepelijk is en (zonder risico’s) gebruikt kan worden. Vergunninghouder heeft ter zitting ook aangegeven dat het voor hem als een zeer onaangename verrassing kwam dat er alsnog beroep was ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning en dat hem dit de nodige stress heeft opgeleverd.
Het beroep voor zover dit is gericht tegen het bestreden besluit dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De beslissing van 12 januari 2021
4.1
Eiser wijst er op dat in de raadsvergadering van 12 januari 2021 een besluit is genomen overeenkomstig een ongedateerd ontwerp-wijzigingsbesluit. Dit is niet voor
1 april 2021 aan hem bekend gemaakt. Hij meent dan ook dat hij terecht en tijdig beroep tegen dit besluit heeft ingesteld.
Het college stelt zich op het standpunt dat het ontwerp-wijzigingsbesluit geen besluit in de zin van de Awb is.
4.2
Op grond van artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De beslissing om de verleende omgevingsvergunning te wijzigen (door deze van een motivering te voorzien) is een tijdens de vergadering van 12 januari 2021 genomen mondeling besluit van het college. Daarmee wordt, zoals het college terecht aanvoert, niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste. De omstandigheid dat de beslissing is vermeld op de openbare besluitenlijst, maakt niet dat er een schriftelijk besluit is genomen. Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) komt er geen bindende betekenis toe aan de openbare besluitenlijst [1] .
Ook het ontwerp-wijzigingsbesluit, dat aan de beslissing van 12 januari 2021 ten grondslag ligt, voldoet niet aan de voorwaarden die de wet aan een besluit stelt. Dit stuk is namelijk niet ondertekend door het college en is ook niet bekendgemaakt door toezending op de manier die de Awb voorschrijft. Het gevolg hiervan is dat er ook geen beroep tegen dit stuk kan worden ingesteld.
Het beroep voor zover gericht tegen de beslissing van het college van 12 januari 2021 en het daaraan ten grondslag liggende ontwerp-wijzigingsbesluit is dan ook niet-ontvankelijk.
De brief van 1 april 2021
5.1
Eiser meent dat de brief van 1 april 2021 als een besluit dient te worden aangemerkt. Het college stelt zich op het standpunt dat de betreffende brief geen besluit in de zin van de Awb is.
5.2
Een van de elementen van een besluit in de zin van de Awb is dat er sprake is van een rechtshandeling die gericht is op rechtsgevolg. Naar vaste rechtspraak van de AbRS heeft een beslissing rechtsgevolg, indien deze erop gericht is een bevoegdheid, een recht of een verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan, teniet te doen of om de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
De rechtbank leidt uit de brief van 1 april 2021 af dat het college deze brief aan eiser heeft verzonden om hem te informeren over het verloop van de bezwaarprocedure tegen de verleende omgevingsvergunning. De brief zelf is niet gericht op rechtsgevolg. Om die reden kan er dan ook geen rechtsmiddel tegen de brief worden ingesteld. Ook het beroep voor zover dit is gericht tegen de brief van 1 april 2021 is daarom niet-ontvankelijk.
Conclusie
6. Nu het beroep tegen zowel het bestreden besluit, de beslissing van 12 januari 2021 en het daaraan ten grondslag liggende ontwerp-wijzigingsbesluit als de brief van 1 april 2021 niet-ontvankelijk is, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. Dit betekent dat de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 14 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.AbRS 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2479.