In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De eiser had een aanvraag ingediend voor een lerarenbeurs voor het studiejaar 2020-2021, welke door DUO was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld in het licht van de relevante wet- en regelgeving, met name de Subsidieregeling lerarenbeurs. De rechtbank constateerde dat de aanvraag te laat was ingediend, namelijk op 24 juli 2020, terwijl de deadline voor aanvragen op 30 juni 2020 lag. Eiser stelde dat hij door bijzondere omstandigheden, zoals de coronacrisis, niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser bekend was met de geldende aanvraagperiode en dat andere leraren in opleiding wel op tijd hun aanvragen hadden ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen onbillijkheid van overwegende aard was die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.