ECLI:NL:RBZWB:2022:1955

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
02-041503-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor poging doodslag en mishandeling met verwerping van noodweer en noodweer-exces

Op 12 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2004, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 29 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte had op 12 februari 2021 in Middelburg twee slachtoffers met een mes verwond, waarbij hij [slachtoffer 1] in de buik en [slachtoffer 2] in de wang stak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich had moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval, maar de rechtbank verwierp dit beroep op noodweer en noodweer-exces. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een jeugddetentie op van 120 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers, met in totaal € 6.436,54 aan [slachtoffer 1] en € 1.657,02 aan [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-041503-21
vonnis van de meervoudige kamer van 12 april 2022
in de strafzaak tegen de ten tijde van de tenlastegelegde feiten minderjarige
[Verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben - via een derde - gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 februari 2021 te Middelburg
1. [slachtoffer 1] met een mes in de buikstreek heeft gestoken, welke gedraging is tenlastegelegd in verschillende juridische varianten, namelijk als poging tot doodslag dan wel zware mishandeling dan wel mishandeling;
2. [slachtoffer 2] met een mes in de wang heeft gestoken/gesneden, welke gedraging is tenlastegelegd in verschillende juridische varianten, namelijk als (poging tot) zware mishandeling dan wel mishandeling;
3. een opvouwbaar mes en/of een machete voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, de medische informatie en de verklaringen van verdachte en de getuigen.
Ten aanzien van feit 2 acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, de medische informatie en de verklaringen van verdachte en [slachtoffer 1] . Zij verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde.
Feit 3 acht zij ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het primair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er door het handelen van verdachte geen aanmerkelijke kans op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bestond en dat verdachte deze kans niet bewust heeft aanvaard. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat bij het slachtoffer sprake is van zwaar lichamelijk letsel, nu zich in het dossier geen gegevens bevinden waaruit blijkt dat het slachtoffer niet volledig lichamelijk is hersteld.
De raadsman heeft ook integraal vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft hij aangevoerd dat bij het slachtoffer geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft met het mes personen op afstand proberen te houden en was zich niet bewust van de aanmerkelijke kans dat daardoor iemand zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ook heeft hij die kans niet bewust aanvaard.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op 12 februari 2021 aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) opzettelijk met een mes in zijn buik heeft gestoken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte een mes, waarvan het lemmet ongeveer 10 centimeter lang was, heeft gepakt en daarmee, toen [slachtoffer 1] op hem afkwam, een stekende beweging in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, waarbij [slachtoffer 1] links in de buikstreek werd geraakt. Dat dit met (enige) kracht gebeurd moet zijn, leidt de rechtbank af uit het feit dat er door de kleding, waaronder een winterjas, van [slachtoffer 1] heen is gestoken en dat als gevolg van de steekwond de dunne darm op zes plaatsen moest worden gehecht en er een slagaderlijke bloeding is veroorzaakt. Door met (enige) kracht te steken met een mes als door verdachte gebruikt en op een plek waar zich belangrijke organen bevinden (in / nabij de ribben), heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Dat verdachte die kans welbewust heeft aanvaard, leidt de rechtbank af uit de verklaring van verdachte inhoudende dat hij [slachtoffer 1] vanuit zijn linker ooghoek zag aankomen en hem toen in zijn zij heeft geprikt net in of onder zijn rib.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , zoals primair onder 1 aan hem is tenlastegelegd.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op 12 februari 2021 op enig moment een mes in zijn hand heeft gehad en dat [slachtoffer 2] door dit mes aan zijn wang gewond is geraakt. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte niet kan worden afgeleid op welke moment en welke wijze het letsel bij [slachtoffer 2] is ontstaan. Er zijn ook geen getuigen die hebben waargenomen op welk moment en op welke wijze [slachtoffer 2] gewond is geraakt.
Primair tenlastegelegde zware mishandeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling
Het door verdachte vasthouden van een mes levert naar zijn aard niet een gedraging op waarin het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel besloten ligt. Uit de bewijsmiddelen volgt veeleer dat verdachte de bedoeling had om met het mes [slachtoffer 2] die op hem afkwam en die op de voet werd gevolgd door een grote groep personen, af te schrikken. Niet is gebleken dat verdachte de intentie had om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op enig moment opzet heeft gehad op zware mishandeling van [slachtoffer 2] , zodat verdachte hiervan eveneens zal worden vrijgesproken.
Meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, nadat hij het mes had gepakt, opzettelijk zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] die op verdachte afkwam. Hij heeft hiermee welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] geraakt zou worden en letsel op zou lopen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op mishandeling van [slachtoffer 2] en zij acht de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling dan ook bewezen.
Feit 3
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit tenlastegelegde feit, zoals hierna onder 4.4 bewezen is verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 12 februari 2021 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes in de buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 meer subsidiair
op 12 februari 2021 te Middelburg [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met een mes in zijn wang te steken/snijden;
3
op 12 februari 2021 te Middelburg, wapen(s) van categorie IV, onder 2 en onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een opvouwbaar mes en een machete, voorhanden heeft gehad, terwijl hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte naar de Markt is gelokt en dat aangevers en anderen hem daar stonden op te wachten. Hij heeft het mes in eerste instantie gepakt en aan de groep getoond om hen op afstand te houden. Vervolgens is verdachte onderuit gehaald en is hij door hen geschopt terwijl hij op de grond lag. Toen hij [slachtoffer 1] op zich af zag komen, is hij opgestaan en heeft hij met het mes dat hij nog vasthad gestoken richting [slachtoffer 1] om weg te kunnen komen. Indien een beroep op noodweer niet slaagt, is de raadsman van mening dat verdachte subsidiair een beroep op noodweerexces toekomt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende.
Vaststelling van feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de gebeurtenissen op
12 februari 2021 omstreeks 19:00 uur op de Markt in Middelburg en wat daaraan is voorafgegaan, het volgende vast.
[naam 1] heeft berichten naar verdachte gestuurd waarin stond dat hij aan het begin van de avond wilde afspreken bij de [bedrijf] in Middelburg. Verdachte is (na herhaald aandringen van die [naam 1] ) samen met [naam 2] naar de [bedrijf] gegaan. Omdat verdachte het niet vertrouwde heeft hij voor zijn veiligheid een mes meegenomen. Aangekomen bij de [bedrijf] zag hij [naam 1] samen met [naam 3] weglopen in de richting van de Markt. Verdachte is met [naam 2] achter hen aangelopen. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte naar de Markt is gelokt op verzoek van [slachtoffer 1] , die daarover contact had met [naam 1] .
Op de Markt waren aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig met een groep personen. [slachtoffer 2] is, gevolgd door de groep, naar verdachte toegelopen en heeft verdachte aangesproken. [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard dat hij verdachte wilde aanspreken omdat verdachte zijn moeder zou hebben uitgescholden. Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij de groep bestaande uit negen personen op zich af zag komen, het mes zichtbaar in zijn hand heeft gepakt om hen op afstand te houden. Daarbij heeft hij zwaaiende bewegingen gemaakt. Desondanks zijn in ieder geval [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verder op verdachte toegelopen. Vaststaat dat verdachte op de grond is gevallen toen [slachtoffer 2] bij hem stond en dat verdachte op enig moment [slachtoffer 2] met een mes heeft geraakt. Nadat verdachte is gevallen, heeft hij [slachtoffer 1] met een mes in zijn zij gestoken.
Oordeel rechtbank/conclusie
Verdachte en [naam 2] hebben verklaard dat verdachte, terwijl hij op de grond lag, meermalen werd geschopt. Geen van de andere aanwezigen hebben deze verklaringen echter bevestigd. Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontkennen dat dit is gebeurd en ook de overige aanwezigen (getuigen [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] ) hebben uitdrukkelijk verklaard dat verdachte, nadat hij op de grond was gevallen, niet is geslagen en geschopt. Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte geen letsel had na het incident, terwijl dit wel te verwachten zou zijn afgaande op de aanval zoals beschreven in de verklaring van verdachte en [naam 2] . Gelet op het hiervoor overwogene is, naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet komen vast te staan dat sprake was van de door verdachte gestelde aanranding. Het gedrag van [slachtoffer 2] , namelijk het richting verdachte lopen, is in redelijkheid ook niet als dermate bedreigend te beschouwen dat dit aangemerkt kan worden als een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. Ook van een dreigende aanranding door [slachtoffer 1] is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij [slachtoffer 1] vanuit zijn ooghoek zag aankomen en hem toen heeft gestoken. Van een daadwerkelijke (dreigende) aanranding door [slachtoffer 1] is niet gebleken.
Reeds omdat een aanranding of onmiddellijk gevaar voor een dergelijke aanranding onvoldoende is komen vast te staan, moet het beroep op noodweer worden verworpen.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat, zo van een dergelijke aanranding wel zou zijn gebleken, evenmin aan het vereiste van de subsidiariteit is voldaan. Op het moment dat [slachtoffer 2] op verdachte afkwam heeft verdachte ervoor gekozen om het mes in zijn hand te nemen en daarmee te zwaaien. Hij had er toen ook voor kunnen kiezen om weg te lopen. Dit was een reële mogelijkheid, zo leidt de rechtbank af uit de zich in het dossier bevindende stukken waaronder de verklaring van getuige [naam 5] die verklaart dat verdachte achteruit liep en alle ruimte had.
In het voorgaande ligt besloten dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Om die reden kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen en wordt ook dit verweer verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor de feiten 1 en 2 op te leggen:
- een jeugddetentie van 120 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in zijn adviesrapport en ter terechtzitting geadviseerd met aanvullend nog een contactverbod met de aangevers;
- de leerstraf So-Cool van 40 uur, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie als hij deze niet goed verricht, en
- een werkstraf van 40 uur, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie als hij deze niet goed verricht.
Zij heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, zoals blijkt uit de rapportages van de deskundigen.
Ten aanzien van feit 3 vordert zij op te leggen een werkstraf van 10 uur, te vervangen door 10 dagen jeugddetentie als hij deze niet goed verricht.
Tot slot vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit bij een bewezenverklaring en strafoplegging te volstaan met een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest. Verdachte is een first offender. Hij moet zich al een jaar aan (bijzondere) voorwaarden houden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De raadsman verzoekt verder rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De psycholoog acht een jeugddetentie als stok achter de deur niet passend bij het functioneren van verdachte. Daarom verzoekt de raadsman een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met eventueel daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag en een mishandeling door [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2] (ernstig) te verwonden met een mes. [slachtoffer 1] heeft een steekwond in de buikstreek opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis een spoedoperatie voor levensbedreigende medische problematiek heeft ondergaan. [slachtoffer 2] heeft een snijwond op zijn wang opgelopen waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen die ter terechtzitting zijn voorgelezen blijkt dat de feiten een enorme impact hebben gemaakt op het leven van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat het genezingsproces van de steekwond bij [slachtoffer 1] de nodige tijd in beslag heeft genomen en dat hij daar veel hinder van heeft ondervonden. [slachtoffer 2] wordt nog elke dag herinnerd aan de betreffende avond door het voor iedereen zichtbare litteken in zijn gezicht. Door zijn handelen heeft verdachte geen respect getoond voor zijn medemens en een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig de nadelige gevolgen kunnen ondervinden, niet alleen op lichamelijk maar ook op psychisch vlak. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk incident gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Wel blijkt uit de toelichting van de jeugdzorgwerker ter zitting dat verdachte, enkele maanden na deze incidenten, tijdens een raples wederom een mes bij zich had. Hij heeft hiervoor een officiële waarschuwing gekregen.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het door [naam 8] over verdachte opgemaakte rapport gedateerd 6 mei 2021. Het rapport houdt - samengevat - het volgende in. Bij verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking en een andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis voortkomend uit een belast verleden. Verdachte functioneert sociaal emotioneel op een veel jongere leeftijd. Dit heeft invloed gehad op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Hij kan vanwege zijn beperkte intellectuele mogelijkheden in beperkte mate zijn gedrag en de consequenties daarvan overzien. Hij reageert impulsief en handelt zonder eerst na te denken. Verdachte overziet de risico’s van het meenemen van een mes onvoldoende en zeker niet dat een mes in een bedreigende situatie daadwerkelijk gebruikt gaat worden. De deskundige adviseert om verdachte, indien de feiten bewezen worden verklaard, het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op herhaling van gewelddadig gedrag wordt zonder begeleiding en behandeling als matig ingeschat. De factoren die leiden tot gewelddadig gedrag zijn de beperkte copingvaardigheden vanuit zijn verstandelijke beperking, zijn belaste verleden, zijn impulscontrole en het onvoldoende kunnen differentiëren van emoties. Om de kans op herhaling te verlagen en de ontwikkeling van verdachte positief te beïnvloeden adviseert de deskundige als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel de leerstraf So-Cool, het aanbieden van Psychomotorische Therapie (PMT), het voortzetten van de begeleiding door OpenDoor en begeleiding door de jeugdreclassering. De deskundige acht een jeugddetentie als stok achter de deur en als eventuele straf indien verdachte de voorwaarden zou overtreden niet passend bij het functioneren van verdachte.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en stelt vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De Raad adviseert in zijn rapport van 22 maart 2022 de leerstraf So-Cool Regulier op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met de maximale proeftijd met als bijzondere voorwaarden dat hij - samengevat - meewerkt aan begeleiding door de jeugdreclassering, meewerkt aan behandeling en begeleiding die de jeugdreclassering noodzakelijk vindt en aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding. De Raad adviseert de voorwaarden als dadelijk uitvoerbaar op te leggen.
Op de zitting is het rapport door een zittingsvertegenwoordigster toegelicht. De Raad vindt een flinke stok achter de deur voor verdachte nodig, dit kan ook in de vorm van een forse werkstraf. Hij is voorts met de jeugdzorgwerker van mening dat PMT moet worden ingezet en dat de begeleiding van verdachte door OpenDoor wordt voortgezet. Het is van belang dat de begeleiding vanuit de jeugdreclassering doorloopt. Om die reden wordt geadviseerd de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Hij ziet geen bezwaar in een contactverbod met de aangevers, zoals namens [slachtoffer 1] en door de officier van justitie op de zitting is verzocht.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel de feiten zoals door verdachte gepleegd een jeugddetentie van forse duur rechtvaardigen. In verband met een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu zij komt tot een andere bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Aangezien artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ingevolge artikel 77a Sr niet van toepassing is voor jeugdigen, kan worden volstaan met het opleggen van één straf voor zowel de misdrijven als de overtredingen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank de onvoorwaardelijke jeugddetentie beperken tot de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Zij zal aan verdachte een jeugddetentie opleggen van 120 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Vanwege de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan worden met een voorwaardelijke werkstraf. De rechtbank heeft hierbij ook de omstandigheid betrokken dat verdachte ook na de feiten nog met een mes op zak heeft gelopen. Het voorgaande betekent, gelet op de 10 dagen die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft gezeten, dat verdachte nu niet (opnieuw) naar de jeugdgevangenis moet, tenzij hij (een van) de voorwaarden overtreedt. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de Raad in zijn rapport en tijdens de zitting geformuleerd, alsook een contactverbod met beide aangevers. Zij is daarnaast van oordeel dat naast deze deels voorwaardelijke jeugddetentie, de leerstraf So-Cool Regulier van 40 uur aan verdachte dient te worden opgelegd.
De dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank stelt op grond van de conclusies van de gedragsdeskundige vast dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen wanneer hij niet adequaat behandeld/begeleid zal worden. Het is in het belang van verdachte dat de begeleiding door de jeugdreclassering wordt voortgezet, ook als verdachte in hoger beroep gaat. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1](feit 1)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.816,87. Dit bedrag bestaat uit € 1.586,54 materiële schade, € 8.000,00 immateriële schade en € 3.230,33 voor buitengerechtelijke kosten, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen met uitzondering van de gevorderde immateriële schade. Deze dient te worden gematigd.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is primair van mening dat de vordering moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair is de raadsman van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt.
Meer subsidiair is de raadsman van mening dat de benadeelde partij voor wat betreft de schade aan de kleding, de kosten voor opname in het ziekenhuis en de kosten voor verzorging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de kosten voor medicatie en reiskosten heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade is de raadsman van mening dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Bovendien moet ook rekening worden gehouden met het eigen aandeel van het slachtoffer. Meest subsidiair is hij van mening dat het bedrag moet worden gematigd.
Tot slot stelt de raadsman zich op het standpunt dat de benadeelde partij in de vordering voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ter onderbouwing is een conceptfactuur bijgevoegd. Onduidelijk is of de benadeelde partij die moet betalen. Daarnaast heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek een schadebeperkingsplicht. Subsidiair betoogt de raadsman dat de kosten voor rechtsbijstand conform het liquidatietarief moeten worden berekend, hetgeen inhoudt dat twee punten kunnen worden toegekend, te weten een voor het opstellen en indienen van de vordering en een voor het toelichten ter zitting. Nu de gemachtigde van de benadeelde partij ook het andere slachtoffer in deze zaak bijstaat dient dit te worden verdeeld.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- schade aan kleding: € 389,97
- kosten vanwege ziekenhuisopname: € 155,00
- medische kosten: € 21,35
- reiskosten: € 120,22
- kosten voor verzorging: € 900,00
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 1 primair rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ter terechtzitting betwist.
Voor zover is betoogd dat benadeelde eigen schuld heeft gehad aan het bewezenverklaarde, overweegt de rechtbank dat het handelen van benadeelde niet van dien aard is geweest, dat hier rekening mee zou moeten worden gehouden bij de beoordeling van de vordering.
De benadeelde partij vordert vergoeding van kleding die als gevolg van het strafbare feit kapot is gegaan. Dat de kleding die de benadeelde partij die dag droeg kapot is gegaan dan wel bebloed is als gevolg van het strafbare feit vindt de rechtbank gelet op de plaats en de aard van het letsel aannemelijk. Deze schade staat dan ook in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de jas is een factuur overgelegd waaruit blijkt dat de jas slechts een aantal dagen voor het feit was aangeschaft. Dit bedrag (€ 89,97) kan worden toegewezen. Voor wat betreft de overige kleding is onduidelijk hoe oud deze was. De rechtbank ziet daarom aanleiding om slechts € 150,00 van het gevorderde bedrag voor die kleding toe te wijzen. Voor het meergevorderde en ten aanzien van de backpack wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Niet is gebleken dat de backpack beschadigd is door het bewezenverklaarde feit.
Met betrekking de kosten vanwege ziekenhuisopname is namens de benadeelde partij toegelicht dat deze kosten zijn begroot overeenkomstig de aanbeveling van de Letselschaderaad. Nu uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij van 12 tot en met 17 februari 2021 in het ziekenhuis is opgenomen, en toepasselijkheid van de voornoemde aanbeveling (richtlijn) niet is betwist, acht de rechtbank ook dit deel van de vordering toewijsbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade in verband met medische kosten voldoende is onderbouwd. Van deze kosten is een factuur overgelegd, waaruit blijkt dat de benadeelde partij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. De verdediging heeft deze post ook niet betwist. De rechtbank acht dit deel van de vordering toewijsbaar.
Ten aanzien van de reiskosten is de rechtbank van oordeel dat deze kunnen worden toegewezen nu deze niet zijn betwist.
Gelet op het letsel dat bij verdachte is vastgesteld en de gevolgen daarvan, acht de rechtbank het aannemelijk dat het voor de benadeelde partij na zijn ontslag uit het ziekenhuis een aantal weken niet mogelijk is geweest zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen zelfstandig te verrichten, waardoor hij in die periode hulp van zijn naasten nodig heeft gehad. De rechtbank komt dit deel van de vordering niet onredelijk voor, zodat ook deze post in zijn geheel zal worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.436,54.
De immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten letsel heeft opgelopen, en dus rechtstreeks schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, waardeert de rechtbank deze schade naar billijkheid op € 5.000,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor het overige deel een onevenredige belasting van het strafgeding op mede omdat ook toekomstige schade is gevorderd. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.436,54, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 februari 2021 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal, omdat verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit, niet bepalen dat gijzeling kan worden toegepast.
Buitengerechtelijke kosten
De benadeelde partij heeft tenslotte een bedrag van € 3.230,33 gevorderd in verband met de kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van medische informatie (€ 85,84) en de kosten rechtsbijstand die hij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding in onderhavige procedure (€ 3.144,49).
De rechtbank overweegt dat de kosten rechtsbijstand moeten worden aangemerkt als proceskosten. Zij hanteert hiervoor het liquidatietarief kanton van 1 februari 2021. De kosten worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op 2 punten van het liquidatietarief, te weten 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering en 1 punt voor de toelichting ter zitting, en worden – met inachtneming van de omvang van de vordering – daarom begroot op in totaal € 746,00. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om slechts een half punt toe te kennen voor de toelichting ter zitting. De raadsman staat weliswaar twee benadeelden bij in dezelfde zaak maar heeft in beide zaken een toelichting ter zitting gegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde proceskosten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de kosten die gemaakt zijn ter verkrijging van de medische informatie overweegt de rechtbank dat deze voldoende zijn onderbouwd, nodig waren ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en dus voor toewijzing in aanmerking komen.
De totale proceskosten komen hiermee uit op een bedrag van € 831,84.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2](feit 2)
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.369,30. Dit bedrag bestaat uit € 557,02 materiële schade, € 2.500,00 immateriële schade en € 1.312,01 voor buitengerechtelijke kosten, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen met uitzondering van de jas, nu uit het dossier niet valt af te leiden dat deze beschadigd is geraakt als gevolg van het strafbare feit.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is primair van mening dat de vordering moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair is de raadsman van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt.
Meer subsidiair is de raadsman van mening dat de benadeelde partij voor wat betreft de schade aan de jas niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de reiskosten heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade is de raadsman van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Tot slot stelt de raadsman zich op het standpunt dat de benadeelde partij in de vordering voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ter onderbouwing is een conceptfactuur bijgevoegd. Onduidelijk is of de benadeelde partij die moet betalen. Daarnaast heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek een schadebeperkingsplicht. Subsidiair betoogt de raadsman dat de kosten voor rechtsbijstand conform het liquidatietarief moeten worden berekend, hetgeen inhoudt dat twee punten kunnen worden toegekend, te weten een voor het opstellen en indienen van de vordering en een voor het toelichten ter zitting. Nu de gemachtigde van de benadeelde partij ook het andere slachtoffer in deze zaak bijstaat dient dit te worden verdeeld.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- schade aan kleding: € 550,00
- reiskosten: € 7,02
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 2 meer subsidiair rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ter terechtzitting betwist.
Voor zover is betoogd dat benadeelde eigen schuld heeft gehad aan het bewezenverklaarde, overweegt de rechtbank dat het handelen van benadeelde niet van dien aard is geweest, dat hier rekening mee zou moeten worden gehouden bij de beoordeling van de vordering.
De benadeelde partij vordert vergoeding van kleding die als gevolg van het strafbare feit kapot is gegaan. Ten aanzien van de jas is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat deze als gevolg van het bewezenverklaarde feit kapot is gegaan. Zij zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van de hoodie en spijkerbroek vindt de rechtbank aannemelijk dat hierop als gevolg van het strafbare feit bloedvlekken zitten die niet kunnen worden verwijderd. Nu de verdediging dit deel van de vordering niet heeft betwist, acht de rechtbank dit deel van de vordering, te weten € 150,00, toewijsbaar.
Ten aanzien van de reiskosten is de rechtbank van oordeel dat deze kunnen worden toegewezen nu deze niet zijn betwist.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 157,02.
De immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten letsel heeft opgelopen, en dus rechtstreeks schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, waardeert de rechtbank deze schade naar billijkheid op € 1.500,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor het overige deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.657,02, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 februari 2021 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal, omdat verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit, niet bepalen dat gijzeling kan worden toegepast.
Buitengerechtelijke kosten
De benadeelde partij heeft tenslotte een bedrag van € 1.312,01 gevorderd in verband met de kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van medische informatie (€ 30,92) en de kosten rechtsbijstand die hij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding in onderhavige procedure (€ 1.281,09).
De rechtbank overweegt dat de kosten rechtsbijstand moeten worden aangemerkt als proceskosten. Zij hanteert hiervoor het liquidatietarief kanton van 1 februari 2021. De kosten worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op 2 punten van het liquidatietarief, te weten 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering en 1 punt voor de toelichting ter zitting, en worden – met inachtneming van de omvang van de vordering – daarom begroot op in totaal € 498,00. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om slechts een half punt toe te kennen voor de toelichting ter zitting. De raadsman staat weliswaar twee benadeelden bij in dezelfde zaak maar heeft in beide zaken een toelichting ter zitting gegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde proceskosten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de kosten die gemaakt zijn ter verkrijging van de medische informatie overweegt de rechtbank dat deze voldoende zijn onderbouwd, nodig waren ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en dus voor toewijzing in aanmerking komen.
De totale proceskosten komen hiermee uit op een bedrag van € 528,92.

8.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het voorwerp is aangetroffen bij het onderzoek naar het bewezenverklaarde en het ongecontroleerde bezit ervan is in strijd met de wet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 3 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Poging tot doodslag;
feit 2 meer subsidiair:Mishandeling;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 120 (honderdtwintig) dagen, waarvan 110 (honderdtien) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt in dit verband vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie reeds in voorarrest heeft uitgezeten;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt, meewerkt aan de voor hem noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding gericht op het vergroten van zijn emotieregulatie en het vergroten van zijn sociale vaardigheden;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt, meewerkt aan psychomotorische therapie (PMT);
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan het voortzetten van de begeleiding door OpenDoor;
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan het verkrijgen en behouden van zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing, stage en/of werk, met als doel het verkrijgen en behouden van een zinvol toekomstperspectief;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met de [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2004 te [geboorteplaats 2] en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2004 te [geboorteplaats 3] ;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten So-Cool Regulier van 40 (veertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 (twintig) dagen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1] , feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 6.436,54, waarvan € 1.436,54 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] € 6.436,54 te betalen, waarvan € 1.436,54 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
-
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten € 831,84;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand;
[slachtoffer 2] , feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 1.657,02, waarvan € 157,02 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] € 1.657,02 te betalen, waarvan € 157,02 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten € 528,92;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een stroomstootwapen (G2303241, zwart);
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.C.W. Haesen, kinderrechter en mr. M.A.H. Kempen, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 april 2022.
Mr. Zuijdweg, mr. Kempen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.