ECLI:NL:RBZWB:2022:1933

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4243
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, die als zelfstandig ondernemer werkt, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin zijn recht op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 3) over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 5 januari 2021 werd ingetrokken. Het college had deze beslissing genomen omdat de eiser langdurig in het buitenland verbleef. Daarnaast had het college de bijstandsnorm gewijzigd vanwege het huwelijk van de eiser, wat leidde tot een terugvordering van eerder betaalde uitkeringen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij in de relevante periode in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de herziening van de Tozo-uitkering door het college terecht was, omdat de eiser meer dan 28 dagen in het buitenland had verbleven, wat in strijd is met de voorwaarden voor het ontvangen van de Tozo-uitkering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van het leveren van bewijs door de aanvrager van de Tozo-uitkering en de strikte voorwaarden die gelden voor het recht op bijstand. De rechtbank heeft de terugvordering van de onterecht betaalde uitkering bevestigd, en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4243 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 juni 2021 (primair besluit) heeft het college het recht op de
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 3) over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 5 januari 2021 ingetrokken (herzien) omdat eiser langdurig in het buitenland heeft verbleven. Verder heeft het college de bijstandsnorm per 28 februari 2021 gewijzigd vanwege eisers huwelijk, waarbij rekening wordt gehouden met het inkomen van eisers partner. Tevens heeft het college de als gevolg hiervan ten onrechte betaalde uitkering teruggevorderd tot een bedrag van € 4.381,66 bruto.
Eiser heeft, mede namens zijn partner, tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 23 september 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gegrond verklaard, de Tozo-uitkering herzien over de periode van 27 november 2020 tot en met 5 januari 2021, het terugvorderingsbedrag over deze periode vastgesteld op € 1.373,69 netto, de Tozo-uitkering herzien over de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 maart 2021 en het terugvorderingsbedrag over deze periode vastgesteld op € 1.190,67 netto. Het college is niet gebleken van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en [naam vertegenwoordiger 1] namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser werkt als ZZP’er in de verkoop. Hij werkt voor verschillende opdrachtgevers, waaronder bijvoorbeeld [naam bedrijf] . Vanaf 1 maart 2020 ontving eiser een uitkering op grond van de Tozo.
Op 3 mei 2021 heeft een gesprek met eiser plaatsgevonden in het kader van zijn aanvraag om een Tozo 4 uitkering. Tevens was het gesprek bedoeld om de rechtmatigheid van de al toegekende Tozo-uitkeringen te beoordelen.
Bij brief van 4 mei 2021 heeft het college eiser verzocht om een aantal gegevens betreffende zijn partner in te leveren, waaronder kopieën van bankafschriften, uitkeringsspecificaties en de loonstrook over april 2021, alsmede een kopie van de vliegtickets van eisers verblijf in het buitenland. Bij brief van 11 mei 2021 heeft het college dit verzoek herhaald. Eiser heeft een kopie van de boeking van zijn terugvlucht op 5 januari 2021 van Caïro naar Amsterdam ingeleverd.
Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen.
2.
Het bestreden besluit.
Het college stelt zich op het standpunt dat gedurende de periode waarin eiser in het buitenland verbleef (meer dan 28 dagen) geen recht op Tozo-uitkering bestaat. Nu eiser niet heeft aangetoond in welke periode hij precies in Egypte was, heeft het college op basis van eisers eigen verklaring en de overgelegde bankafschriften vastgesteld dat eiser van 30 oktober 2020 tot 5 januari 2021 niet in Nederland was. Het college stelt dat de uitkering over die periode (Tozo 3) terecht is herzien en teruggevorderd.
3.
Standpunt van eiser.
Eiser voert aan dat het terugvorderingsbedrag moet worden kwijtgescholden omdat hij gewoon in Nederland aanwezig was. Hij stelt dat hij aan het college ( [naam betrokkenen] ) een contract heeft overhandigd waaruit blijkt dat hij een face tot face-licentie heeft gekregen, hetgeen inhoudt dat hij slechts fysiek contracten mag afsluiten. Verder stelt eiser dat hij op 29 oktober 2020 op Schiphol was om een vriend op te halen en dat de betalingen in Egypte zijn gedaan door zijn moeder die over een eigen bankpasje voor de rekening beschikt. Eiser stelt dat het college deze gegevens ten onrechte niet bij het bestreden besluit heeft betrokken.
4.
Wettelijk kader.
De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Participatiewet waarin, kort samengevat, staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot verlening van bijstand aan zelfstandigen en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. De Tozo is geïnspireerd op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), dat dezelfde grondslag heeft. Voor zover in de Tozo niet expliciet van die bepalingen is afgeweken, gelden de bepalingen uit de Participatiewet.
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken en hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e van de Participatiewet bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekt het in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, tweede lid, onder a, van de Participatiewet kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
5.
Beoordeling.
5.1.
Herziening.
In geschil is of het college eisers uitkering op grond van de Tozo 3 terecht heeft herzien in de periode van 27 november 2020 tot en met 5 januari 2021 wegens verblijf in het buitenland van meer dan 28 dagen. De herziening en terugvordering over de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 maart 2021 is niet langer in geschil, zo is ter zitting bevestigd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e van de Participatiewet heeft geen recht op bijstandsuitkering degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland. Dit betreft een uitsluitingsgrond.
Op 3 mei 2021 heeft eiser tegenover de handhavers van het college het volgende verklaard: “Mijn vader is in december overleden. Ik ben daarvoor naar het buitenland gegaan. Dit was in oktober, ik heb toestemming van de gemeente gekregen. Ik heb daar ongeveer 6 weken gezeten”.
De rechtbank stelt vast dat het verslag van het gesprek van 3 mei 2021 op ambtseed is opgemaakt door de handhavers van het college. Gelet hierop kan eiser volgens vaste rechtspraak in beginsel worden gehouden aan wat hij volgens het verslag verklaard heeft. Dit kan mogelijk anders zijn wanneer eiser met concrete en controleerbare bewijsstukken onderbouwt dat wat in het verslag staat toch niet juist is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser in dat bewijs niet geslaagd.
Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser wel een vliegticket van de terugreis van Caïro naar Amsterdam op 5 januari 2021 heeft overgelegd maar geen vliegticket van de heenreis, terwijl deze juist nodig is om vast te stellen wanneer eiser naar Egypte is vertrokken. Eisers verklaring dat zijn moeder het vliegticket in Egypte heeft geboekt en betaald en daarvan geen bewijsstuk heeft, overtuigt de rechtbank niet. Eiser had ook met zijn paspoort de heenreis kunnen aantonen. Eiser heeft naar eigen zeggen zijn paspoort verloren. Deze omstandigheid komt voor zijn rekening en risico. Uit de door eiser ingeleverde bankafschriften blijkt dat eiser op 29 oktober 2020 op Schiphol een geldbedrag heeft gepind, in de periode daarna van deze rekening alleen geld is opgenomen in Egypte en eiser geen enkele betaling of geldopname meer in Nederland heeft verricht. Dit gegeven draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de conclusie dat eiser na 29 oktober 2020 in Egypte heeft verbleven.
Eisers (latere) verklaring dat zijn moeder over een eigen bankpas van zijn bankrekening beschikt en dat zij in Egypte geld heeft opgenomen heeft hij niet onderbouwd en overtuigt de rechtbank, in samenhang met de overige omstandigheden, niet. Uit de door eiser in beroep ingezonden stukken over het face tot face-portal kan evenmin worden afgeleid dat hij in de periode in geding in Nederland heeft verbleven, nu deze geen betrekking op de periode in geding hebben. Ook overigens is niet gebleken dat eiser in Nederland was, zodat zijn verblijf in Nederland in de periode in geding niet is aangetoond.
Eiser stelt dat sprake was van een acute noodsituatie. De rechtbank overweegt daarover dat de aanleiding voor eiser om naar Egypte te vertrekken, namelijk de ziekte en het overlijden van zijn vader, een verdrietige en onverwachte situatie is. De rechtbank is het echter met het college eens dat er geen acute noodzaak voor eiser bestond om langer dan 28 dagen in het buitenland te verblijven.
De rechtbank volgt het college in het standpunt dat eiser kan worden gehouden aan zijn eerste verklaring dat hij van 29 oktober 2020 tot en met 5 januari 2021 in het buitenland heeft verbleven.
Het college heeft dan ook terecht besloten de Tozo-uitkering (Tozo 3) te herzien over de periode van 27 november 2020 tot en met 5 januari 2021.
5.2.
Terugvordering.
Omdat eiser onvoldoende is geïnformeerd over het verblijf in het buitenland, heeft het college besloten de teveel betaalde uitkering niet bruto, maar netto terug te vorderen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat conform het beleid van het college onverschuldigd betaalde uitkering altijd wordt teruggevorderd, tenzij sprake is van dringende redenen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen dringende redenen om af te zien van terugvordering. De terugvordering van de aan eiser onverschuldigd betaalde Tozo-uitkering over de periode van 27 november 2020 tot en met 5 januari 2021 (€ 1.373,69 netto) blijft daarom in stand.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 11 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.