ECLI:NL:RBZWB:2022:1928

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1016 & 21_1017 & 21_1062
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over verkeersbesluiten inzake 30 km-zone en rijrichtingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 8 april 2022, zijn eisers [naam eiser] en [naam eiser2] in beroep gegaan tegen verkeersbesluiten van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Rucphen en Roosendaal. De besluiten betroffen de uitbreiding van een 30 km-zone en het instellen van verplichte rijrichtingen in de straten van de betrokken gemeenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende zijn gehoord in de besluitvorming en dat de verkeersbesluiten niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de eisers niet adequaat zijn meegewogen en dat de verkeersveiligheid niet voldoende is aangetoond. De beroepen van eisers zijn gegrond verklaard, waardoor de rechtbank de bestreden besluiten heeft vernietigd en de colleges heeft opgedragen om nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften, rekening houdend met de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten en griffierechten aan de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1016 WET, BRE 21/1017 WET en BRE 21/1062 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser in zaak 21/1016 en 21/1017,

(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),

[naam eiser2] , uit [plaatsnaam2] , eiser in zaak 21/1062,

(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, verweerder sub 1,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder sub 2.

Procesverloop

In het besluit van 19 mei 2020 heeft verweerder sub 1 besloten om de 30 km-zone in de [straatnaam] uit te breiden tot de kruising [straatnaam2] te [plaatsnaam 1] .
In het besluit van 19 mei 2020 heeft verweerder sub 2 besloten om bij de kruising van de [straatnaam] en de [straatnaam3] in [plaatsnaam2] een aantal verplichte rijrichtingen in te stellen.
In het besluit van 29 januari 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder sub 2 het bezwaar van beide eisers tegen het besluit van 19 mei 2020 ongegrond verklaard.
In het besluit van 3 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder sub 1 het bezwaar van eiser [naam eiser] tegen het besluit van 19 mei 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 februari 2022.
Hierbij waren aanwezig eisers, hun gemachtigde, [vertegenwoordiger vwr] namens verweerder
sub 1 en [vertegenwoordiger vwr2] en [vertegenwoordiger vwr3] namens verweerder sub 2.

Overwegingen

Feiten
1. Naar aanleiding van verkeerstellingen en een kentekenonderzoek hebben verweerders een plan ontwikkeld om de sluipverkeerroute door de [straatnaam] tegen te gaan. Deze sluipverkeerroute wordt gebruikt om snel van de A58 naar industrieterrein [naam industrieterrein] in [plaatsnaam2] te rijden.
Verweerder sub 1 heeft op 19 mei 2020 een tweetal verkeersbesluiten genomen. Een verkeersbesluit is genomen ten behoeve van het uitbreiden van de 30 km-zone in de [straatnaam] tot de kruising [straatnaam2] te [plaatsnaam 1] . Het andere verkeersbesluit ziet op het instellen van de doodlopende weg in de [straatnaam4] te [plaatsnaam 1] .
Verweerder sub 2 heeft op 19 mei 2020 een verkeersbesluit genomen waarbij het volgende is besloten:
1. ten behoeve van de [straatnaam] en de [straatnaam3] in [plaatsnaam2] een verplichte rijrichting linksaf in te stellen voor het verkeer komende uit de [straatnaam] met gebruikmaking van het bord D05-I van het RVV 1990.
2. het gebruik van de noordelijke parallelweg te beperken voor gemotoriseerd verkeer met uitzondering van landbouwverkeer door het plaatsen van een landbouwsluis, met gebruikmaking van het bord C12 van het RVV 1990.
3. bij de kruising [straatnaam3] - [straatnaam] een verplichte rijrichting rechtdoor of rechtsaf in te stellen voor het verkeer op de [straatnaam3] met gebruikmaking van het bord D06-R van het RVV 1900.
[naam eiser2] heeft op 16 juli 2020 een bezwaarschrift ingediend tegen het verkeersbesluit van verweerder sub 2.
[naam eiser] heeft op 6 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen beide verkeersbesluiten.
Op 12 oktober 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden voor de Commissie voor de bezwaarschriften.
Verweerder sub 1 heeft het bezwaar van [naam eiser] onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de adviescommissie het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder sub 2 heeft het bezwaren van beide eisers onder verwijzing naar de Commissie voor de bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader voor het nemen van een verkeersbesluit als hier aan de orde wordt gevormd door de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw). De belangrijkste relevante bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Ontvankelijkheid (21/1016)
3.1
[naam eiser] stelt zich op het standpunt dat verweerder sub 1 zijn bezwaarschrift onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij heeft namelijk een bijzonder, individueel belang bij het verkeersbesluit, wat hem onderscheidt van andere weggebruikers. Zijn bedrijf wordt namelijk onevenredig getroffen omdat de vrachtwagens van leveranciers en klanten zijn bedrijf straks niet meer goed kunnen bereiken via de route [straatnaam] en [straatnaam2] en de beoogde drempels voor vertraging en schade aan voertuigen zorgen.
3.2
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Artikel 20 van de Wvw 1994 bepaalt dat een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep kan instellen bij de rechtbank.
Het is vaste rechtspraak dat met het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing is beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Een persoon wordt slechts als belanghebbende bij een verkeersbesluit wordt aangemerkt, indien hij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van de andere weggebruikers. [1]
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank is het belang dat vrachtwagens van leveranciers en klanten van [naam eiser] met enige regelmaat via de route [straatnaam] en [straatnaam2] naar het bedrijf van [naam eiser] rijden, geen bijzonder, individueel of voldoende onderscheidend belang, dat maakt dat [naam eiser] moet worden aangemerkt als belanghebbende bij dit verkeersbesluit. De rechtbank merkt daarbij op dat het verkeersbesluit slechts de maximum snelheid verlaagd naar 30 km/uur over een langer gedeelte van de [straatnaam] dan nu het geval is. [naam eiser] is daarom terecht niet ontvankelijk geacht in zijn bezwaar. Het beroep van [naam eiser] tegen bestreden besluit 2 is dus ongegrond.
Inhoudelijk (21/1017en 21/1062)
4.1
Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechtbank toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De rechtbank toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
4.2
Eisers stellen zich op het standpunt dat het helemaal niet nodig is om deze verkeersbesluiten te nemen. De [straatnaam] is een rechte en overzichtelijke weg waarlangs bijna geen huizen staan. Fietsers van en naar [plaatsnaam2] maken weinig gebruik van de [straatnaam] , maar fietsen eerder langs de [straatnaam4] . De situatie is niet onveilig en de [straatnaam] is niet overbelast. De verkeersbesluiten zijn alleen maar genomen omdat de nieuwe bewoner van één van de woningen langs de [straatnaam] moeilijk doet. Eisers stellen dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. [naam eiser] stelt dat zijn percelen langs de [straatnaam] en aan de overkant van de [straatnaam3] moeilijk bereikbaar zullen zijn en de vrachtwagens van leveranciers en klanten een lange omweg moeten gaan maken om bij zijn bedrijf te komen. [naam eiser] vreest dat zijn klanten de stap naar de concurrentie zullen zetten, aangezien de lange omweg voor aanzienlijk meer transportkosten leidt en zijn producten daardoor duurder zullen worden. Daarnaast zorgt de nieuwe situatie voor verkeersonveilige situaties, omdat [naam eiser] met zijn landbouwvoertuigen een drukke weg moet oversteken. [naam eiser2] heeft ter zitting toe gelicht dat hij met zijn vrachtwagens moet omrijden om op de [straatnaam3] te komen. Hij moet straks op de parallelweg doorrijden naar de [straatnaam5] om daar de [straatnaam3] op te draaien. Doordat hij een agrarisch loonbedrijf heeft, rijdt hij vaak meerdere keren per dag deze route.
4.3
Het verkeersbesluit om bij de kruising van de [straatnaam] en de [straatnaam3] in [plaatsnaam2] een aantal verplichte rijrichtingen in te stellen, is genomen naar aanleiding van verkeerstellingen en een kentekenonderzoek. In het kentekenonderzoek staat weergegeven dat “
er sprake is van een forse verkeersdruk op de [straatnaam] , vooral door een groot aandeel doorgaand verkeer. De aantallen op de [straatnaam] zijn opvallend hoog en passen niet in de functie en vormgeving van de weg als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom. Een groot deel van de intensiteit op de [straatnaam] is doorgaand verkeer en veroorzaakt het gevoel van verkeersonveiligheid bij bewoners en zwakkere weggebruikers”.
Verweerder sub 2 stelt dat door de hoge verkeersintensiteit in de spits de verkeersveiligheid van vooral fietsers in gevaar komt. De hoge verkeersintensiteit tast ook het landelijk karakter van de [straatnaam] aan. Voor het doorgaand verkeer loopt de gewenste route tussen de A58 en het industrieterrein [naam industrieterrein] via de [straatnaam6] en de [straatnaam3] .
4.4
De rechtbank overweegt dat de [straatnaam] als een ‘erftoegangsweg buiten de bebouwde kom’ als bedoeld in de CROW-publicaties moet worden aangemerkt. De weg is 5,50 meter breed met kantstroken en heeft een toegelaten maximum snelheid van 60 km per uur. In oudere CROW-publicaties werd gesteld dat afhankelijk van de breedte van de verharding de capaciteit 300 tot maximaal 6.000 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Nu meldt CROW op haar website dat de acceptabele hoeveelheid verkeer op een weg sterk afhankelijk is van onder andere het aantal kruispunten, het aantal erfaansluitingen en/of de aanwezigheid van parkeerplaatsen langs de weg.
4.5
Volgens verkeerstellingen in december 2019 en januari 2020 is de gemiddelde werkdagintensiteit op de [straatnaam] ruim 4.200 motorvoertuigen per etmaal. Tijdens het kentekenonderzoek reden er gemiddeld 1311 motorvoertuigen in de ochtendspits van 6.00 tot 10.00 uur door de [straatnaam] en 1180 motorvoertuigen in de avondspits van 16.00 tot 20.00 uur. Uit het door verweerders aanvullend ingediend document blijkt dat in februari 2022 gemiddeld 658 motorvoertuigen in de ochtendspits van 7.00 tot 9.00 uur door de [straatnaam] rijden en in de avondspits van 16.00 tot 18.00 uur gemiddeld 745 motorvoertuigen.
4.6
Uit de motivering van het besluit kan de rechtbank niet opmaken waarom deze hoeveelheid verkeersbewegingen de verkeersveiligheid van de [straatnaam] in gevaar brengt. De [straatnaam] is een rechte en overzichtelijke weg. Tussen de [straatnaam3] en de [straatnaam2] zijn geen andere kruispunten en er liggen slechts 2 woningen (nummers 15 en 17) langs dit deel van de [straatnaam] . Er zijn geen parkeerplaatsen. Verweerder sub 2 heeft geen onderzoek gedaan naar het aantal fietsers dat gebruik maakt van de [straatnaam] tijdens de spits. Verweerder sub 2 heeft ook niet inzichtelijk gemotiveerd waarom de grotere drukte tijdens de spitsuren afbreuk doet aan het landelijk karakter van de [straatnaam] , nu het etmaalgemiddelde op werkdagen ruim onder de 6.000 motorvoertuigen blijft.
4.7
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder sub 2 onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd dat de intensiteit van het wegverkeer op de [straatnaam] tijdens de spitsuren vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbaar hoog is. Daardoor is verweerder sub 2 er niet in geslaagd om goed te motiveren dat de onderhavige verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn en waarom de belangen van [naam eiser] en [naam eiser2] daarvoor moeten wijken. Het betoog van eisers slaagt dan ook.
4.8
De beroepen 21/1017 en 21/1062 zijn gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien, omdat verweerder sub 2 mogelijk aanvullend onderzoek zal moeten doen naar de noodzaak voor het nemen van verkeersmaatregelen. Ook zal de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe passen, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder sub 2 zal daarom een nieuw besluit op de bezwaarschriften moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
4.9.
Omdat de rechtbank de beroepen 21/1017 en 21/1062 gegrond verklaart, moet verweerder sub 2 aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt verweerder sub 2 in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00). De rechtbank beschouwt de zaken van eisers als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht en zal daarom aan beide eisers de helft van de aldus berekende proceskostenvergoeding toekennen.
De rechtbank veroordeelt verweerder sub 2 ook om de overige door [naam eiser2] genoemde kosten, te weten de verletkosten van € 140,00, te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
in 21/1016:
- verklaart het beroep ongegrond;
in 21/1017 en 21/1062:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360 aan [naam eiser] te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360 aan [naam eiser2] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [naam eiser] tot een bedrag van € 759;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [naam eiser2] tot een bedrag van € 899.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 8 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
M.H.C. van Spreuwel, griffier L.P. Hertsig, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden;
Artikel 15
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
Artikel 12
De plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit:
a. De volgende borden:
I de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid;

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:1541