In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2022, is de verdachte vrijgesproken van meerdere oplichtingszaken en witwassen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de gezamenlijke uitvoering van de oplichtingen of voor het verrichten van oplichtingshandelingen. De verdachte was beschuldigd van het oplichten van verzekeringsmaatschappijen, woonstichtingen en autoverhuurbedrijven, evenals het witwassen van € 55.113,08. Tijdens de zitting op 17 maart 2022 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie vond dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de oplichtingen, maar de verdediging betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van medeplegen. De rechtbank concludeerde dat de betrokkenheid van de verdachte niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat de gelden afkomstig waren van misdrijf, wat leidde tot de vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. Het vonnis werd uitgesproken door mr. P. Kooijman, voorzitter, en mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. G.M. Goes, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.M. Bos.