ECLI:NL:RBZWB:2022:1909

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
C/02/393153 FA RK 21-6119
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van der Pols
  • mr. Combee
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving school in het kader van gezamenlijk gezag over minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van een vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing met haar minderjarige kind, [roepnaam mj], en inschrijving op een basisschool in [XX]. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.P.J. Brouwers, verzoekt om toestemming om met [roepnaam mj] van [X] naar [XX] te verhuizen, omdat zij zich onveilig voelt in de huidige situatie en familie in [XX] heeft die haar kan ondersteunen. De man, vertegenwoordigd door mr. S. Akpinar, verzet zich tegen de verhuizing en stelt dat deze niet in het belang van [roepnaam mj] is. De rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende geïnformeerd is om een definitieve beslissing te nemen en gelast een raadsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Tevens wordt een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de man en [roepnaam mj] wekelijks contact hebben. De rechtbank benadrukt het belang van een mediationtraject om de communicatie tussen partijen te verbeteren. De definitieve beslissing op de verzoeken wordt aangehouden tot de resultaten van het raadsonderzoek en het mediationtraject bekend zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/393153 / FA RK 21-6119 Datum uitspraak: 29 maart 2022
Beschikking van de rechtbank over geschillenbeslechting in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [X] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.P.J. Brouwers te [X] , tegen
[man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Akpinar te ’s-Hertogenbosch.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 20 december 2021 ingekomen verzoek tot vervangende toestemming verhuizing, vervangende toestemming inschrijving school en vaststelling hoofdverblijf, met bijlagen;
- het F9-formulier van 4 januari 2022 van mr. Brouwers, met bijlage;
- het F9-formulier van 16 februari 2022 van mr. Brouwers, met bijlage;
- het op 22 februari 2022 ingekomen verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Brouwers overgelegde pleitnotities;
- de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Akpinar overgelegde pleitnotities.
1.2
Op 23 februari 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie het navolgende nu nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [roepnaam mj] .
2.2
De man heeft [roepnaam mj] erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [roepnaam mj] .
2.4
[roepnaam mj] woont bij de vrouw.
2.5
De vrouw en [roepnaam mj] hebben de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Marokkaanse nationaliteit.

3.Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.1
De rechtbank constateert dat de vrouw en [roepnaam mj] de Nederlandse nationaliteit hebben en de man de Marokkaanse nationaliteit heeft. Uit het namens de vrouw overgelegde uittreksel van de man uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt bovendien dat de man staat geregistreerd als ‘Registratie Niet Ingezetenen (RNI)’ en dat hij dus niet staat ingeschreven in Nederland. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de rechtbank moet beoordelen of haar in deze zaak rechtsmacht toekomt. Als dit het geval is, dient de rechtbank het toepasselijke recht te bepalen.
3.2
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op de verzoeken van de vrouw en op de zelfstandige verzoeken van de man. Op dezelfde grond zal de rechtbank hierbij Nederlands recht toepassen.

4.De verzoeken

4.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen (naar de rechtbank begrijpt):
i. dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, om met [roepnaam mj] van [X] naar [XX] te verhuizen;
ii. dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, om [roepnaam mj] in te schrijven op een basisschool in [XX] ;
iii. dat de hoofdverblijfplaats van [roepnaam mj] bij de vrouw is gelegen;
- kosten rechtens.
4.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw. Hij verzoekt om deze verzoeken af te wijzen.
Daarnaast verzoekt de man bij wijze van zelfstandige verzoeken, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
-
primair:te bepalen dat [roepnaam mj] haar hoofdverblijf bij de man zal hebben;
-
subsidiair:te bepalen dat voor [roepnaam mj] en de man de navolgende zorg- en contactregeling zal gelden:
o dat [roepnaam mj] iedere dinsdagmiddag (na school) tot woensdag naar school bij de man verblijft, waarbij de man [roepnaam mj] naar school brengt;
o en eens in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school, waarbij de man [roepnaam mj] naar school brengt;
o en ten aanzien van de feestdagen en vakanties te bepalen dat deze in onderling overleg bij helfte verdeeld worden tussen de ouders;
- een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten, waarbij specifiek onderzocht zal worden of een eventuele verhuizing naar [XX] in het belang van [roepnaam mj] zal zijn en naar het hoofdverblijf en welke zorg- en contactregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van [roepnaam mj] .
4.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

5.De beoordeling

5.1
Tijdens de mondelinge behandeling is namens en door de vrouw aangegeven dat zij haar verzoeken handhaaft. Daartoe is aangevoerd, kort samengevat, dat zij er belang bij heeft om op korte termijn te (kunnen) verhuizen naar [XX] . De vrouw stelt dat zij van 2017 tot en met augustus 2021 met de man en [roepnaam mj] heeft samengewoond in [X] . Zij woonden in [X] , omdat zij destijds geen andere mogelijkheid hadden. De relatie tussen partijen werd volgens de vrouw gekenmerkt door huiselijk geweld vanuit de man, waarbij er sprake was van agressie, onderdrukking, bedreiging en chantage. De vrouw had depressies en een angststoornis. Op dit moment zijn partijen niet in staat om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren en samen te werken. Ook draagt de vrouw de volledige verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [roepnaam mj] .
De verhuizing van [X] naar [XX] is voor de vrouw en [roepnaam mj] noodzakelijk omdat de vrouw zich als gevolg van het gedrag en de houding van de man onveilig en ongelukkig voelt in (de woning in) [X] . Daarnaast vindt de vrouw het vanwege de relatieproblematiek steeds moeilijker om zich te richten op de verzorging en opvoeding van [roepnaam mj] . De vrouw wil verhuizen naar [XX] omdat haar familie daar woont en omdat zij voor de vrouw een beschermende factor zijn. De vrouw heeft de mogelijkheid om per 1 april 2022 te verhuizen naar [XX] door middel van woningruil. Ook heeft zij al een geschikte basisschool voor [roepnaam mj] gevonden. De verhuizing is dus doordacht en goed voorbereid.
De vrouw is bereid om goede afspraken te maken met de man over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [roepnaam mj] mits de man op een goede wijze met haar communiceert.
Ook leidt de verhuizing, aldus de vrouw, voor de man niet tot extra kosten. Aangezien het in de huidige woningmarkt moeilijk is om een woning te vinden en zij nu de mogelijkheid heeft om door middel van woningruil te verhuizen naar [XX] , heeft zij belang bij een spoedige beslissing van de rechtbank op dit punt. Het aanhouden van die beslissing in afwachting van
een raadsonderzoek zal dan ook te lang duren.
Als vervangende toestemming voor de verhuizing wordt verleend, dan moet [roepnaam mj] ook in [XX] naar school gaan. Nu [roepnaam mj] bij de vrouw staat ingeschreven en de vrouw de volledige verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [roepnaam mj] draagt, verzoekt de vrouw om het hoofdverblijf van [roepnaam mj] formeel bij haar te bepalen. De door de man bij zelfstandig verzoek verzochte zorgregeling vindt de vrouw niet passend omdat de huidige woonplek van de man niet geschikt is voor [roepnaam mj] om te overnachten. De vrouw stemt ten slotte in met het volgen van een mediationtraject, gericht op het verbeteren van de onderlinge communicatie tussen partijen en op het vaststellen van een definitieve zorgregeling tussen de man en [roepnaam mj] .
5.2
Namens en door de man is ter onderbouwing van zijn verweer en zelfstandige verzoeken, kort samengevat, aangevoerd dat de voorgenomen verhuizing van de vrouw en [roepnaam mj] naar [XX] geenszins in het belang van [roepnaam mj] te achten is.
Hoewel de man erkent dat bepaalde zaken in het verleden anders hadden gemoeten, betwist hij dat er sprake is geweest van huiselijk geweld. Voor zover er sprake is geweest van agressie en/of bedreigingen, heeft ook de vrouw haar aandeel daarin gehad. De man wil het liefste dat [roepnaam mj] in haar vertrouwde (opvoed)situatie bij de vrouw in [X] opgroeit en dat zij daar naar school gaat. Volgens de man komt de voorgenomen verhuizing van de vrouw en [roepnaam mj] naar [XX] voort uit de wens van de vrouw om niet bij de man in de buurt te hoeven zijn en uit de gebrekkige onderlinge communicatie en samenwerking tussen partijen. De man betwist dan ook dat er een noodzaak bestaat voor de verhuizing. De communicatie en samenwerking tussen partijen moet volgens de man juist worden verbeterd. De verhuizing van de vrouw en [roepnaam mj] naar [XX] is dan niet helpend.
De verhuizing is niet goed doordacht noch voorbereid. De vrouw heeft de man daarbij immers op geen enkele wijze betrokken. De man betwist dat hij niet betrokken is (geweest) bij het leven van [roepnaam mj] . Na het verbreken van de relatie van partijen, heeft de man vrijwel dagelijks contact gehad met [roepnaam mj] . De man vreest dat hij met de verhuizing feitelijk en emotioneel verder van [roepnaam mj] verwijderd raakt, zeker nu de vrouw haar nieuwe adres voor hem geheim wil houden. Voor de man is het, ook vanuit financieel oogpunt, niet mogelijk om doordeweeks naar [XX] te reizen. Daar tegenover staat dat [roepnaam mj] geworteld is in [X] .
De man verzoekt dan ook om het verzoek van de vrouw betreffende de verhuizing af te wijzen maar hij kan er wel mee instemmen dat voornoemd verzoek van de vrouw wordt aangehouden in afwachting van een door de Raad te verrichten onderzoek naar de vraag of en zo ja, in hoeverre de verhuizing in het belang van [roepnaam mj] is. Als reactie op het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van [roepnaam mj] bij haar te bepalen, verzoekt de man, bij wijze van zelfstandig verzoek, om het hoofdverblijf van [roepnaam mj] bij hem te bepalen zodra hij over passende woonruimte beschikt. Als het hoofdverblijf van [roepnaam mj] bij de vrouw wordt bepaald, dan vreest de man dat hij [roepnaam mj] niet meer zal zien.
Subsidiair verzoekt de man om een goede en structurele zorgregeling tussen hem en [roepnaam mj] vast te stellen, zodat [roepnaam mj] weet waar zij aan toe is. De man stemt ook in met het volgen van een mediationtraject, gericht op het verbeteren van de onderlinge communicatie tussen partijen en op het vaststellen van een definitieve zorgregeling tussen de man en [roepnaam mj] .
5.3
Namens de Raad is aangegeven dat deze zorgen heeft over de kwetsbaarheid van de huidige (opvoed)situatie van [roepnaam mj] . De vrouw heeft aangegeven dat zij bekend is met depressies en een angststoornis en dat zij het vanwege de relatieproblematiek tussen partijen steeds moeilijker vindt om zich te richten op de verzorging en opvoeding van [roepnaam mj] .
Daarnaast zijn er ook zorgen over de man met betrekking tot de fysieke en de sociaal- emotionele veiligheid.
Op basis van de op dit moment beschikbare informatie, kan de Raad niet adviseren over het verzoek van de vrouw betreffende de verhuizing. De Raad heeft daarom aangeboden om een onderzoek te verrichten naar de vraag in hoeverre de voorgenomen verhuizing van de vrouw met [roepnaam mj] in het belang van [roepnaam mj] is. Daarmee samenhangend vindt de Raad het te vroeg om te adviseren over het verzoek betreffende inschrijving school, het definitief bepalen van het hoofdverblijf en over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen betreffende [roepnaam mj] .
De Raad vindt het positief dat partijen bereid zijn om een mediationtraject te doorlopen en dat zij tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming hebben bereikt over een voorlopige zorgregeling tussen de man en [roepnaam mj] . In afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek en het mediationtraject, adviseert de Raad om het hoofdverblijf van [roepnaam mj] bij de vrouw vooralsnog niet te wijzigen.
5.4
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
5.5
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling onder andere omvatten:
  • de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
  • een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
Daarnaast volgt uit het gezamenlijk gezag van partijen dat de vrouw voor een eventuele verhuizing met [roepnaam mj] in beginsel de toestemming van de man nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil, eveneens op grond van artikel 1:253a BW, worden voorgelegd aan de rechter. Uit vaste jurisprudentie, de rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 25 april 2008, NJ 2008, 414 (LJN BC5901), volgt dat daaruit niet mag worden afgeleid dat het belang van de minderjarige bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling van dergelijke geschillen dient de rechter alle omstandigheden van het geval in acht dient te nemen, waaronder:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • het recht en het belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, hun mening en de mate waarin het geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan de verhuizingen;
  • de (extra) kosten van het contact met de andere ouder na de verhuizing.
De rechtbank beproeft, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen partijen en neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind voorkomt.
5.6
De rechtbank stelt vast dat een overeenstemming tussen partijen over de verhuizing van de vrouw met [roepnaam mj] naar [XX] , daarmee samenhangend het inschrijven van [roepnaam mj] op een basisschool in die regio, en het vaststellen van het hoofdverblijf van [roepnaam mj] en de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [roepnaam mj] niet mogelijk is gebleken.
5.7
Het is de rechtbank gebleken dat partijen uiteenlopende en zelfs tegenstrijdige standpunten hebben over de invulling van hierboven genoemde belangen, dat zij beiden zorgen hebben geuit over de fysieke/sociaal-emotionele veiligheid van [roepnaam mj] bij de andere ouder, en dat hierover onduidelijkheid bestaat. De Raad heeft aangegeven op basis van de nu beschikbare informatie niet in staat te zijn om definitief te kunnen adviseren over de voorliggende verzoeken. Daarnaast zullen partijen, zoals de rechtbank hierna verder uiteen zal zetten, in de komende periode een mediationtraject volgen, gericht op het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking en op het vaststellen van de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [roepnaam mj] . De rechtbank acht de resultaten daarvan van belang voor de definitieve beslissing op de voorliggende verzoeken. Om die redenen, acht de rechtbank zich momenteel onvoldoende geïnformeerd om een definitieve beslissing te kunnen nemen op de voorliggende verzoeken.
Mediationtraject
5.8
De rechtbank vindt het zorgelijk dat er momenteel geen sprake is van constructieve communicatie en samenwerking tussen partijen. [roepnaam mj] is hiervan de dupe. Aangezien partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [roepnaam mj] en zij, gelet op de jonge leeftijd van [roepnaam mj] , in de toekomst nog veel (gezags)beslissingen over haar zullen moeten nemen, is de rechtbank van oordeel dat het hoognodig is dat partijen hun onderlinge communicatie en samenwerking zullen verbeteren. De rechtbank vindt het dan ook positief dat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben ingestemd om, onder leiding van een door de rechtbank in te schakelen mediator, met elkaar gesprekken aan te gaan, gericht op het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking en op het vaststellen van de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [roepnaam mj] .
5.9
Gelet hierop, zal de rechtbank partijen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, via het mediationbureau van de rechtbank verwijzen naar een mediator voor het doorlopen van een mediationtraject.
Raadsonderzoek
5.1
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het ook noodzakelijk dat de Raad onderzoek zal verrichten naar de situatie van [roepnaam mj] en beide ouders en naar de belangen van [roepnaam mj] bij de verhuizing naar [XX] , het vaststellen van het hoofdverblijf en de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en dat de Raad de rechtbank hierover zal adviseren. De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Dient in het belang van [roepnaam mj] vervangende toestemming te worden verleend aan de vrouw om met [roepnaam mj] naar [XX] te verhuizen (en dient er, daarmee
samenhangend, toestemming te worden verleend voor het inschrijven van [roepnaam mj] op een basisschool in [XX] )?;
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van [roepnaam mj] ?;
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen komt het meest tegemoet aan de belangen van [roepnaam mj] ?
5.11
In afwachting van de resultaten van het mediationtraject alsmede het rapport en het advies van de Raad, zal de rechtbank de definitieve beslissing op de verzoeken aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum. Het mediationtraject zal naar verwachting eerder starten dan het raadsonderzoek. De Raad zal de resultaten van het mediationtraject dan ook kunnen meenemen in zijn onderzoek. De rechtbank hoopt dat partijen in de komende periode alsnog overeenstemming zullen bereiken over één of meerdere voorliggende verzoeken. Een door beide partijen gedragen uitkomst is immers te allen tijde het meest in het belang van [roepnaam mj] .
5.12
Partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om zich, via hun advocaten, schriftelijk uit te laten over het rapport en over het advies van de Raad en over de resultaten van het mediationtraject. Daarbij worden zij verzocht om het door hen gewenste verdere procesverloop van deze zaak kenbaar te maken.
Voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.13
Na een korte onderbreking van de mondelinge behandeling, hebben partijen overeenstemming bereikt over de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [roepnaam mj] . Partijen zijn overeengekomen dat de man en [roepnaam mj]
voorlopig, totdat definitief zal zijn beslist of totdat partijen (al dan niet in het kader van het mediationtraject) anders overeenkomen, wekelijks gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op woensdag uit school (12:30 uur) tot 19:00 uur en op zaterdag van 12:00 uur tot 19:00 uur, waarbij de man zorg draagt voor het halen en brengen van [roepnaam mj] in het kader van deze voorlopige zorgregeling (waarbij hij [roepnaam mj] op woensdagmiddag ophaalt uit school en hij haar op de overige momenten haalt en brengt van/naar de vrouw thuis). Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat voornoemde
voorlopigezorgregeling per direct, te weten met ingang van 23 februari 2022, zal gelden. Buiten voornoemde voorlopige zorgregeling, hebben partijen en de man en [roepnaam mj] , behoudens calamiteiten, geen contact met elkaar.
5.14
De rechtbank acht het positief dat partijen een
voorlopigezorgregeling met elkaar zijn overeengekomen. Gelet op de overeenstemming tussen partijen, gaat de rechtbank er vanuit dat de overeengekomen
voorlopigezorgregeling tussen de man en [roepnaam mj] het meest tegemoet komt aan de belangen van [roepnaam mj] . De rechtbank zal de
voorlopigezorgregeling dienovereenkomstig op onderstaande wijze vaststellen.
5.15
De rechtbank zal de beslissing over de
voorlopigezorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door beide partijen afzonderlijk is verzocht. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als één van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing.
5.16
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man en de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , met ingang van 23 februari 2022,
voorlopig, te weten totdat definitief zal zijn beslist of totdat partijen (al dan niet in het kader van het mediationtraject) anders overeenkomen, wekelijks gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op woensdag uit school (12:30 uur) tot 19:00 uur en op zaterdag van 12:00 uur tot 19:00 uur, waarbij de man zorg draagt voor het halen en brengen van [roepnaam mj] in het kader van deze voorlopige zorgregeling, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven onder 5.10 vermelde vragen en om daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, of zoveel eerder als mogelijk, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
houdt de (definitieve) beslissing op de voorliggende verzoeken aan tot
dinsdag 20 september 2022 PRO FORMA, in afwachting van voornoemd rapport en het advies van de Raad en de resultaten van het mediationtraject dat partijen in de komende periode zullen doorlopen, en de schriftelijke reacties (van de advocaten) van partijen daarop;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022 door mr. Van der Pols, voorzitter, mr. Combee en mr. Bogaert, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.