ECLI:NL:RBZWB:2022:187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_5968
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 17 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. Özgül, en het UWV. Eiseres had beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om haar een WIA-uitkering toe te kennen, na een eerdere beëindiging van haar uitkering in 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 12 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, ondanks haar toegenomen gezondheidsklachten, waaronder een tremor en paniekaanvallen. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiseres en dat de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van eiseres niet juist had vastgesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.897,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5968 WIA

uitspraak van 17 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M. Özgül,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 maart 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 december 2020. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, mr. H. Akbaba. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door E.A.M. Vervoort. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 15 december 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen te reageren op het aanvullend beroepschrift van 1 december 2020.
Van die gelegenheid heeft het UWV gebruik gemaakt.
Eiseres heeft daarop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank, na toestemming van partijen, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerkster. Voor dat werk is zij op 4 maart 2013 uitgevallen vanwege gezondheidsklachten
.Per einde wachttijd (2 maart 2015) heeft het UWV aan haar een WIA-uitkering (een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA-uitkering)) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Na een herbeoordeling op verzoek van de werkgever heeft het UWV de uitkering per 15 juni 2018 beëindigd omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd bevonden. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
Bij brief van 7, ingekomen op 11 juni 2019 heeft eiseres een verslechterde gezondheid gemeld bij het UWV. Zij heeft daarbij aangegeven meer last te hebben van paniekaanvallen, van trillingen / krampen aan de beide handen en van spataderen.
Bij besluit van 20 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 12 juni 2019 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Uit het oordeel van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige blijkt dat haar mogelijkheden om te werken niet minder zijn geworden.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is de weigering om aan eiseres per 12 juni 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, gehandhaafd.
2.
Omvang geschil
Niet in geschil is dat de beperkingen van eiseres zijn toegenomen door onder andere dezelfde ziekteoorzaak, binnen vijf jaar na de eerdere schatting. In geschil of het UWV terecht heeft geoordeeld dat zij – ook met die toegenomen beperkingen – nog altijd minder dan 35% (namelijk 25,02%) arbeidsongeschikt is en dus per 12 juni 2019 niet in aanmerking komt voor een herleving van de WIA-uitkering.
3.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, herleeft het recht op WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaande een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering. Op grond van het derde lid van dit artikel kan het recht op een WGA-uitkering in de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, niet later herleven dan vijf jaar na de dag bedoeld in artikel 56.
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid beoordeeld of er aanleiding is de WIA-uitkering van eiseres te laten herleven. In dat kader heeft hij eiseres gezien op het spreekuur en de beschikbare medische informatie bestudeerd. Hij heeft gerapporteerd dat eiseres bij het UWV bekend is met angstklachten als gevolg van vrees voor recidief mamma carcinoom. Daarnaast heeft zij last van pijn in de rechterarm en een tremor in de rechterhand. De verzekeringsarts heeft bij eigen onderzoek de geclaimde toegenomen klachten en belemmeringen niet volledig kunnen objectiveren. De verandering van medicatie laat haar beter slapen. Hoewel bij het spreekuur geen sufheid wordt geconstateerd, acht de verzekeringsarts het toch raadzaam om geen hoog handelingstempo in arbeid te adviseren (norm = max). Vanwege de varices aan haar linkerbeen ziet de verzekeringsarts aanleiding enige beperkingen aan te nemen voor wat langdurig staan en lopen. De toename van de klachten aan de linkerhand kan niet geobjectiveerd worden, maar gelet op de eerder aangegeven beperkingen op hand- en vingervaardigheid, ziet de verzekeringsarts geen reden daar verandering in aan te brengen. Hij is van oordeel dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden heeft. De beperkingen zijn toegenomen door onder andere dezelfde ziekteoorzaak, binnen vijf jaar na eerdere schatting, maar ook als gevolg van een nog niet eerder bekende, beschreven oorzaak (effect op staan en lopen). Hij heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 augustus 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft in de beschikbare medische informatie, het bezwaarschrift en de gegevens verkregen bij de hoorzitting, en het eigen medische onderzoek na de hoorzitting aanleiding gezien de FML iets te herzien. Vanwege het gebruik van alprazolam wordt voorzichtigheidshalve een beperking op verhoogd persoonlijk risico opgenomen. Op item 6.4 wordt de verborgen beperking opgeheven. De door eiseres geclaimde extra fysieke beperkingen volgt de verzekeringsarts b&b niet. De geclaimde beperkingen worden gebaseerd op een tremor van beide handen die herhaaldelijk als licht is gegradeerd. Bij eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts b&b de trilling in wisselende mate waargenomen (de tremor is er ook regelmatig niet) en deze blijkt niet ten koste te gaan van het hand- en vingergebruik of haar tempo van handelen. In de FML zijn er voldoende waarborgen voor een sparing van de dominante rechterzijde waarin de tremor het meest opvalt. Ten aanzien van de status na tibiaplateaufractuur rechts 2016 merkt de verzekeringsarts b&b op dat eiseres in 2019 vanwege een toename van de klachten opnieuw de chirurg en de orthopeed heeft bezocht die een minimale afwijking in het osteosynthesemateriaal en een normale slijtage vaststelden. Behandeling was er niet voor. Het UWV mag uitgaan van een bevredigende belastbaarheid van de knie zoals beschreven in de FML. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van 10 februari 2020.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat. Er dienen aanvullende beperkingen te worden aangenomen vanwege haar knieklachten, rugklachten, haar klachten door de inmiddels vastgestelde beginnende Parkinson en haar psychische klachten. Door de medische specialist en de orthopeed is een afwijking in het osteosynthesemateriaal en slijtage van de knie vastgesteld. Eiseres kan door deze klachten slechts 10 minuten lopen en zij heeft pijn bij het opstaan en lopen. Er dient een beperking te worden aangenomen voor lopen, trappenlopen, knielen en hurken. Verder heeft eiseres last van tremor en duizeligheid. Er is door haar huidige neuroloog, [naam neuroloog] , naast een tremor ook het hypokinetisch rigide syndroom vastgesteld, wat past bij een beginnende ziekte van Parkinson. Met het vaststellen van dit syndroom wordt duidelijkheid gegeven aan eerdere klachten/beperkingen die eiseres heeft ervaren. De tremor in beide handen wordt veroorzaakt door dit syndroom. Inmiddels heeft eiseres ook een kintremor en trillen haar handen ook in ruststand. Daarnaast zijn haar duizeligheid en haar beperkingen in het (trap)lopen verschijnselen van dit syndroom. Eiseres dient beperkt te worden geacht in haar handelingstempo (ook door de gebruikte medicatie), handelingstempo, spreken (door haar kintremor), schrijven (door de trillingen in haar handen), vervoer en trillingsbelasting (geen trillingen in beide armen) en vervoer omdat zij geen auto kan rijden in verband met de trillingen en medicatie. Verder is er bij eiseres sprake van discusdegeneratie, waardoor zij sterke rugklachten ondervindt. Daarom dienen beperkingen te worden aangenomen voor (trap)lopen en langdurig zitten. Eiseres heeft verwezen naar de het radiologie verslag van 28 november 2016 en de brief van de anesthesioloog van 24 februari 2017. Verder voert eiseres aan dat de verzekeringsarts b&b weliswaar stelt dat er sprake is van een paniekstoornis zonder agorafobie en hypochondrie, maar hier ten onrechte geen beperkingen aan verbindt op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren. Eiseres is inmiddels overgestapt van Esens naar IPSY en zij zal zo spoedig mogelijk een evaluatie/diagnose overleggen.
4.3
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen met een rapport van de verzekeringsarts b&b te reageren op het aanvullend beroepschrift met medische bijlagen.
4.4
Van die gelegenheid heeft het UWV gebruik gemaakt. Het UWV ziet geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te herzien en verwijst voor een onderbouwing daarvan naar een rapport van de verzekeringsarts b&b van 11 januari 2021. De verzekeringsarts b&b concludeert na bestudering van de overgelegde brieven van de neuroloog van 28 september 2020 en 16 oktober 2020, dat met de wetenschap van nu de tremor aan de handen als eerste symptoom van de ziekte van Parkinson moet worden gezien. Dit leidt zijns inziens echter niet tot een ander oordeel over de beperkingen op de datum in geding (12 juni 2019). De geclaimde aanvullende kniebeperkingen worden niet met medische gegevens onderbouwd. Ten aanzien van de gestelde duizeligheid acht de verzekeringsarts de reeds aangenomen beperking ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico onveranderd afdoende. Op grond van het aspecifieke karakter van de rugpijn ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om eiseres ten aanzien van zitten, lopen en traplopen verdergaand te beperken. Ten aanzien van de psychische klachten wordt opgemerkt dat de diagnoses al bij de verzekeringsarts b&b bekend waren. Nu noch er nog primair noch in bezwaar afwijkingen bij psychisch onderzoek zijn geconstateerd, is er geen reden om eiseres verdergaand te beperken in haar persoonlijk en sociaal functioneren of te beperken voor het gebruik van het OV.
4.5.
In reactie heeft eiseres aangevoerd dat het UWV ten onrechte stelt dat de slijtage aan de knie normaal is voor iemand van haar leeftijd. Het UWV heeft geen rekening gehouden met de afwijking in het osteosynthesemateriaal en de slijtage. De enige reden waarom er geen knieprothese wordt geplaatst is de leeftijd van eiseres, maar kennelijk is het wel nodig en is het een mogelijkheid om eiseres van haar knieklachten/-beperkingen af te helpen. Eiseres heeft met voldoende stukken aannemelijk gemaakt dat de tremor en duizeligheid in zodanige mate aanwezig waren op de datum in geding dat er aanleiding is voor aanvullende beperkingen. De verzekeringsarts benoemt zelf ook dat eisers al in 2018 melding heeft gemaakt van duizeligheidsklachten.
Ook heeft het UWV ten onrechte geen aanvullende beperkingen voor de rugklachten aangenomen. Dat daarvoor wel aanleiding bestaat, blijkt uit de brief van de anesthesioloog van 24 februari 2017, waarin wordt gesproken van de dehydratie van de tussenwervelschijven. Door het uitdrogen van haar tussenwervelschijf is zij steeds minder in staat om schokken te absorberen. Deze uitdroging kan niet worden teruggedraaid en neemt met de jaren toe. Verder gaat het UWV ten onrechte voorbij aan haar angstklachten, die reeds op datum in geding aanwezig waren en ook bekend bij het UWV. Eiseres kan geen autorijden of gebruik maken van het OV, gelet op de duizeligheid die zij ervaart door het hypokinetisch rigide syndroom en het feit dat zij zware medicatie neemt. Ook de ervaren lichamelijke en psychische klachten staan daaraan in de weg.
5.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid ten aanzien van het hand- en vingergebruik van eiseres niet geheel juist heeft vastgesteld.
Kern van het beroep, zo heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting bevestigd, is de in beroep gebleken nieuwe diagnose van (beginnende) Parkinson. De rechtbank stelt voorop dat een (nieuwe) diagnose niet zonder meer betekent dat er (aanvullende) beperkingen moeten worden aangenomen. In het geval van eiseres is de rechtbank echter van oordeel dat de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid ten aanzien van het hand- en vingergebruik niet juist heeft vastgesteld. Weliswaar werd de tremor ten tijde van de datum in geding (12 juni 2019) door de neurologen nog aangeduid als ‘essentieel’, wat volgens de verzekeringsarts b&b wil zeggen ‘zonder bekende oorzaak’, maar dat neemt niet weg dat de tremor bij lichamelijk onderzoek door zowel de primaire als de verzekeringsarts b&b werd waargenomen. Zo stelde de primaire verzekeringsarts: “
Ze laat aan haar rechterhand een tremor zien die zich vooral weerspiegelt in haar duim. De tremor is er niet steeds en lijkt erger te worden als ze iets doet met haar hand. De linkerhand laat geen tremor zien. […]. De knijpkracht is zeker niet optimaal, maar ze kan de vingers van onderzoeker vasthouden tegen weerstand in.
De verzekeringsarts b&b rapporteerde: “
Er is een lichte tremor van beide handen (rechts wat meer uitgesproken dan links) die echter regelmatig niet waarneembaar is. Ze pakt doelgericht en zonder trillen een pen met links of rechts. De handgrepen (getest: cilindergreep, pincetgreep en pengreep) zijn ongestoord, waarbij ze bij de uitvoering in wisselende mate de tremor vertoont.
Gelet op het feit dat zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b constateren dat de tremoren in wisselende mate vertoond worden dan wel erger worden als eiseres iets doet met haar handen, acht de rechtbank het onnavolgbaar dat er op het FML item 4.3.7, ‘fijne motoriek’ geen beperking is aangenomen. Reeds gelet op het voorgaande komt het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek voor vernietiging in aanmerking. De verborgen beperking op aspect 4.3.7 van de FML dient te worden opgeheven. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom voor het aspect handelingstempo is aangegeven dat de norm het maximaal haalbare voor eiseres is. Het is immers voorstelbaar dat een beperking in de fijne motoriek invloed heeft op het handelingstempo. De verzekeringsarts b&b noemt met name dit specifieke aandachtspunt ook in de rapportage van 11 januari 2021. De rechtbank laat het aan de verzekeringsartsen, nu zij daartoe deskundig zijn, om vast te stellen of het opheffen van de verborgen beperking op aspect 4.3.7 van de FML nog andere gevolgen voor de FML heeft.
Ten aanzien van de overige (medische) beroepsgronden, overweegt de rechtbank als volgt.
Dat er sprake is van duizeligheidsklachten wordt niet betwist. De verzekeringsarts acht de reeds aangenomen beperking ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico echter onveranderd afdoende. Dat er ten tijde van de datum in geding sprake was van zodanige duizeligheidsklachten dat er reden was voor aanvullende beperkingen, is de rechtbank niet gebleken. Dat blijkt ook niet uit de waarnemingen van de verzekeringsarts b&b tijdens de hoorzitting.
Anders dan eiseres stelt heeft de verzekeringsarts b&b ten aanzien van de knieklachten wel degelijk rekening gehouden met de geconstateerde afwijking in het osteosynthesemateriaal en de slijtage. Volgens de verzekeringsarts b&b is de in 2016 opgelopen tibiaplateaufractuur zeker reden om de dynamische en statische kniebelasting te beperken, maar is er geen aanleiding voor aanvullende beperkingen. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding te oordelen dat de aangenomen beperkingen ten aanzien van de knie ontoereikend zijn. De rechtbank betrekt daarbij dat blijkens het rapport van de verzekeringsarts b&b, eiseres bij lichamelijk onderzoek in staat was een weegschaal van vijf kilo van de grond te pakken en in vlot tempo de knieën meer dan 90 graden door te buigen en dat er sprake was van een normaal loop- en bewegingspatroon.
Ook voor wat betreft de gestelde rugklachten heeft de verzekeringsarts b&b geen aanleiding gezien om haar verdergaand beperkt te achten ten aanzien van zitten, lopen en traplopen. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. In de FML zijn meerdere beperkingen aangenomen voor wat betreft dynamische handelingen en statische houdingen. De rechtbank acht van belang dat eiseres de rugpijn niet ter sprake heeft gebracht bij het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts of bij de hoorzitting van de verzekeringsarts b&b. Indien eiseres op datum in geding zodanige klachten aan de rug ervoer dat zij meende dat aanvullende arbeidsbeperkingen nodig waren, had het voor de hand gelegen dat zij dit op het spreekuur/de hoorzitting ter sprake had gebracht.
Dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening zouden hebben gehouden met de psychische klachten van eiseres, volgt de rechtbank niet. Uit de rapportages blijkt dat de verzekeringsartsen hiervan op de hoogte waren en dit ook hebben meegenomen en meegewogen bij het vaststellen van de beperkingen. Eiseres heeft op dit punt (ondanks een aankondiging daartoe) geen nieuwe medische gegevens ingebracht en bij het spreekuur/de hoorzitting werden op dit punt geen bijzonderheden waargenomen.
Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van eiseres niet juist heeft vastgesteld. Het bestreden besluit komt alleen om deze reden al voor vernietiging in aanmerking.
6.
Geschiktheid voor de functies
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medior soldering operator (Sbc-code 11180), Modinette (Sbc-code 111160) en Stikster (Sbc-code 272043).
Gelet op het hiervoor geconstateerde gebrek in de FML, kan ook de arbeidsdeskundige beoordeling uitgevoerd op grond van die FML, niet in stand blijven. De geduide functies kunnen bij een beperking op aspect 4.3.7, zo het de rechtbank aanziet, niet langer aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
Ook uit de functieomschrijvingen blijkt de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn.
In alle functies wordt in zekere zin gevraagd om een vaste hand terwijl vast staat dat eiseres dat – ook reeds op datum in geding – nu juist niet heeft. De rechtbank acht het, gelet op het waar hiervoor is overwogen onder 5, voor eiseres niet mogelijk om zich met vaste hand bezig te houden met het geleiden van een draad door een naald, het werken met extreem kleine onderdelen, nauwkeurig stikken en het werken met een soldeerbout.
7.
Conclusie
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er, in ieder geval rekening houdend met de aanvullende beperking op FML item 4.3.7, nieuw arbeidsdeskundig onderzoek dient plaats te vinden. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank af van de mogelijkheid om met een tussenuitspraak het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dit betekent dat het UWV een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres zal moeten nemen. Daarbij moet het UWV rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Deze termijn begint pas nadat de termijn om hoger beroep in te tellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een informele bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen 8 weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 17 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.