ECLI:NL:RBZWB:2022:1860

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
C/02/392917/JE RK 21-2566 C/02/392918/JE RK 21-2567 C/02/392919/JE RK 21-2568
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen; verzoek om deskundigenonderzoek afgewezen

Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 2019 onder toezicht staan van een gecertificeerde instelling (GI) en dat hun situatie in de afgelopen jaren niet is verbeterd. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen, maar de moeder heeft in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld en persoonlijke problemen, waardoor de kinderen in een onveilige situatie verkeerden. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken en het perspectief niet meer bij de moeder ligt.

De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om een deskundigenonderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de kinderen stabiliteit en duidelijkheid nodig hebben en dat een nieuw onderzoek hen zou belasten. De rechtbank heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing goedgekeurd, met ingang van 5 april 2022 tot 22 januari 2023. De rechtbank benadrukte dat de situatie van de moeder en haar partner onduidelijk blijft en dat de kinderen niet langer kunnen wachten op positieve ontwikkelingen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaakgegevens : C/02/392917 / JE RK 21-2566
( [minderjarige 3] )
C/02/392918 / JE RK 21-2567
( [minderjarige 2] )
C/02/392919 / JE RK 21-2568
( [minderjarige 1] )
datum uitspraak: 4 april 2022
(nadere) beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing, alsmede over het uitvoeren van een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv
in de zaken van

[naam] ,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te [plaats] ,
betreffende
[naam], geboren op [geboortedag] 2008 te Breda, hierna te noemen [minderjarige 1] .
[naam], geboren op [geboortedag] 2011 te Breda, hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[naam], geboren op [geboortedag] 2017 te Bergen op Zoom, hierna te noemen [minderjarige 3] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

[minderjarige 1] , voornoemd,

[naam] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. van Vliet te Breda,

[naam] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. van Riel te Breda.

Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 11 februari 2022 met alle daarin genoemde
stukken;
- het op 7 maart 2022 door mr. Van Vliet ingediende stuk;
- de op 8 en 9 maart 2022 namens de GI ingediende stukken.
De verzoeken zijn op 10 maart 2022 behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Vliet;
- mr. Van Riel namens de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Mr. Van Vliet heeft het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotitie.
Opgeroepen maar niet verschenen is:
- de vader.

De feiten

De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 mei 2019 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd.
Bij beschikking van 26 oktober 2020 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een netwerkpleeggezin (grootmoeder moederszijde) verleend, met ingang van 26 oktober 2020 tot uiterlijk 22 januari 2021. De machtiging is daarna verlengd.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 maart 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een verblijf pleegouder 24-uurs verleend met ingang van 4 maart 2021 en tot 22 juli 2021, en tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verleend in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs met ingang van 4 maart 2021 en tot 22 juli 2021. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd.
Bij beschikking van 11 februari 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] laatstelijk verlengd met ingang van 22 februari 2022 en tot 5 april 2022, onder aanhouding van het restant. Tevens heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 22 februari 2022 en tot 5 april 2022, onder aanhouding van het restant.
Op grond van voornoemde machtigingen verblijven [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een (crisis)pleeggezin en verblijft [minderjarige 1] op een woongroep van [naam] in [plaats] .

De verzoeken

JE RK 21-2566 en JE RK 21-2567
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen met één jaar. Tevens is verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI heeft daarbij ook verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Op dit moment ligt nog voor het resterende deel van deze verzoeken, namelijk de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 april 2022 en tot 22 januari 2023.
JE RK 21-2568
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen met één jaar.
Tevens is verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, bijvoorbeeld een leefgroep, te verlengen voor de duur van een jaar. De GI heeft daarbij ook verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Op dit moment ligt nog voor het resterende deel van het verzoek, namelijk de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 5 april 2022 en tot 22 januari 2023.
In alle zaken
De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om:
een onderzoek te gelasten ex artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) door een nog bij nadere beschikking te noemen deskundige;
de ondertoezichtstelling alsmede de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen te verlengen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het meer verzochte tot een nader te bepalen zittingsdatum in afwachting van de resultaten van het deskundigenonderzoek.

De standpunten

Namens de GI is aangegeven dat de verzoeken worden gehandhaafd. De kinderrechter heeft op 7 juli 2021 een duidelijke beschikking afgegeven. Naar aanleiding van die beschikking heeft de GI ervoor gekozen om voor de moeder video-interactie begeleiding vanuit Impegno in te zetten. Dit was een advies vanuit het onderzoek door Inzet voor Zorg. Met die begeleiding wilde de GI zicht krijgen op hoe de moeder het beste bij de kinderen kan aansluiten. In de contacten met Impegno wordt gezien dat de moeder de intentie heeft om goed aan te sluiten bij de kinderen, maar dat dit haar nog onvoldoende lukt. Ze is nog heel erg bezig met de basisvaardigheden, zoals het maken van een planning voor de bezoekcontacten en het verdelen van haar aandacht over de kinderen. Zij is nog niet toegekomen aan het sensitieve gedeelte. Een belangrijk onderdeel van de video interactie-begeleiding is het terugkijken van beelden. De moeder komt de afspraken hierover niet trouw na. Zij zegt afspraken af of probeert deze steeds te verplaatsen. Hierdoor is het moeilijk om de moeder daarin te begeleiden. Het niet nakomen van de afspraken door de moeder is ook de reden geweest dat de hulpverlening vanuit Memo is gestopt. Daarnaast hebben de moeder en haar partner, nadat de partner uit detentie kwam en niet behandeld bleek te zijn, de afspraak voor het maken van een veiligheidsplan afgezegd, waardoor de afspraken daarover eenzijdig aan de moeder en haar partner zijn opgelegd. Naast de video-interactie begeleiding voor de moeder heeft de GI tot september 2021, dus tot het moment waarop de partner van de moeder vrij kwam, ingezet op uitbreiding van de omgang tussen de moeder en de kinderen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn één weekend bij de moeder thuis geweest. De afspraak was dat als dit positief zou verlopen, dat dan gekeken zou kunnen worden naar een verdere uitbreiding van de omgang. Een belangrijke voorwaarde hierbij was dat de partner van de moeder na zijn vrijlating zou worden opgenomen voor klinische behandeling, zoals aan hem was opgelegd door de strafrechter. De dag waarop de partner vrij kwam, was hij echter dezelfde avond al bij de moeder. De GI heeft daarop besloten niet verder in te zetten op uitbreiding van de omgang, omdat de situatie voor de kinderen te onveilig was.
De GI is van mening dat de aanvaarbare termijn voor alle kinderen is verstreken. Het is belangrijk dat er een beslissing wordt genomen over het opvoedperspectief van de kinderen. Uit het onderzoek van Inzet voor Zorg is gebleken dat dit perspectief niet bij één van de ouders ligt. De kinderen hebben last van de onduidelijkheid over hun toekomstperspectief, vooral [minderjarige 1] .
De GI voert verweer tegen het door de moeder verzochte tegenonderzoek. De onderzoeksvragen gericht op de kinderen zijn allemaal al beantwoord in het onderzoek door Inzet door Zorg. De GI juicht het toe dat de moeder ook wordt onderzocht, zodat passende hulpverlening voor de moeder kan worden ingezet. Een uitgebreid deskundigenonderzoek is daarvoor echter niet nodig. De moeder kan ook in het kader van de GGZ-behandeling die zij recent is gestart, worden onderzocht. Een nieuw onderzoek brengt veel spanningen en onduidelijk mee en is daarmee een te grote belasting voor de kinderen.
Namens de moeder is naar voren gebracht dat zij niet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is. Zij kan zich echter niet vinden in het standpunt van de GI dat het perspectief van de kinderen niet langer bij haar ligt. De kinderrechter heeft tijdens de zitting op 7 juli 2021 aangegeven dat dit standpunt nog te voorbarig lijkt te zijn. De GI heeft vervolgens, ondanks de expliciete opdracht van de kinderrechter daartoe in de beschikking van 7 juli 2021, geen onderzoek verricht naar de opvoedvaardigheden van de moeder en daarmee naar de (on)mogelijkheden van thuisplaatsing van de kinderen. De door de GI ingezette video-interactie begeleiding volstaat daartoe volgens de moeder niet, nu deze begeleiding vooral is gericht op de omgang tussen haar en de kinderen. De GI stelt dat in de afgelopen maanden geen sprake is geweest van opbouw in de continuïteit en stabiliteit van de moeder en dat de kinderen niet langer kunnen wachten omdat ze al vanaf 2012 wachten op duidelijkheid over hun opvoedperspectief. Deze argumenten zijn volgens de moeder ontoereikend om geen nader onderzoek in te zetten. Er heeft volgens de moeder wel degelijk een opbouw in stabiliteit en continuïteit plaatsgevonden. Tot eind september 2021 is de omgang tussen de moeder en de kinderen uitgebreid. Zij heeft in die periode positieve stappen gezet; ze heeft laten zien dat ze het kon. Eind september 2021 heeft de GI, ondanks de gemaakte veiligheidsafspraken, de uitbreiding van de omgang stopgezet nadat de partner van de moeder is vrijgekomen uit detentie. De GI wist in juli 2021 al dat de partner zou vrijkomen. De moeder is hier open over geweest en wilde aan alles meewerken. De partner van de moeder heeft ervoor gekozen om aansluitend aan zijn vrijlating niet mee te werken aan een klinische behandeling en begeleid wonen en de voorwaardelijk aan hem opgelegde straf uit te zitten. Hij is echter wel met zichzelf aan de slag gegaan. Hij is gestopt met drugsgebruik. De moeder en haar partner wonen op dit moment niet samen. Zij houden zich aan de veiligheidsafspraken en voeren gesprekken met het interventieteam van Veilig Thuis. Ook heeft er begin maart 2022 een huisbezoek plaatsgevonden bij de moeder thuis, waar haar partner bij aanwezig was. Na de vrijlating van de partner van de moeder heeft er geen huiselijk geweld meer plaatsgevonden. Er is dus geen sprake meer van onveiligheid. Bovendien was het geweld destijds gericht tegen de moeder en niet tegen de kinderen. Uit het traject bij Impegno blijkt verder dat het de moeder lukt om te kijken naar de basale opvoedvoorwaarden en dat zij (beperkt) leerbaar is. Het klopt dat de moeder op dit moment emotioneel niet beschikbaar is en met haar persoonlijke problematiek aan de slag moet, maar juist daarvoor ondergaat zij sinds februari 2022 behandeling bij de GGZ. Zij heeft zich zelf hiervoor meteen aangemeld, nadat bleek dat Memo niet verder met haar kon. Helaas heeft zij lange tijd op de wachtlijst gestaan. Dit kan niet aan de moeder worden tegengeworpen. De moeder is daarnaast, anders dan de GI, van mening dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen nog niet is verstreken. De aanvaardbare termijn loopt niet vanaf 2012, zoals de GI stelt, maar vanaf oktober 2020. De moeder verzoekt daarom een onderzoek te gelasten ex artikel 810a lid 2 Rv naar de (on)mogelijkheden van een thuisplaatsing van de kinderen bij haar en daartoe een deskundige te benoemen. Als deskundige zou het NIFP kunnen worden benoemd. Hoewel het NIFP een wachtlijst heeft, is dat geen reden om het onderzoek niet te gelasten. Bovendien zal er toch nog moeten worden gewacht op een onderzoek door de Raad naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel.
Door de moeder is aangegeven dat het ondanks de situatie goed met haar gaat. Zij is recent gestart met behandeling bij de GGZ. Door een wachtlijst heeft het lang geduurd voordat dit kon starten. Praktijk Memo kon haar niet (verder) helpen. De moeder heeft nog geen behandelplan kunnen overleggen, omdat het behandelplan na twee gesprekken nog niet volledig was. De moeder woont niet samen met haar partner. Op termijn is het wel de bedoeling dat ze weer gaan samenwonen. Haar partner heeft hard aan zichzelf gewerkt. Hij wil voor de moeder en haar kinderen aan alles meewerken en bewijzen dat hij is veranderd. De moeder houdt erg veel van haar partner en ze is ervan overtuigd dat hij echt veranderd is. De moeder begrijpt niet dat de uitbreiding van de omgang is stopgezet. De GI wist dat haar partner vrij zou komen. De video-interactiebegeleiding vanuit Impegno vindt zij verschrikkelijk. Het is niet de manier waarop je contact met je kinderen wil hebben. Het voelt heel onnatuurlijk aan. De moeder leert wel van die begeleiding. Het liefst wil de moeder dat een nader onderzoek wordt gedaan naar haar mogelijkheden om de kinderen terug thuis te krijgen. Als zo’n onderzoek belastend voor de kinderen is, dan heeft zij dit onderzoek liever niet. De moeder vindt dat de kinderen in korte tijd al te veel hebben meegemaakt. Dat moet stoppen.
Namens de vader is aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Hij ziet hen in de weekenden, net als [minderjarige 1] . Van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hoort de vader dat ze graag weer bij hun moeder willen wonen. Ze zijn echter bang voor de situatie thuis en dan met name voor de partner van de moeder. Het geeft hen onrust en onzekerheid. De vader maakt zich hier ook zorgen over. Dat is ook de reden dat hij vindt dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder zou moeten liggen. Hij heeft er geen vertrouwen in dat de situatie van de moeder en haar partner in de toekomst nog zal veranderen. Met [minderjarige 1] gaat het minder goed. Hij heeft goede mensen om zich heen maar zit niet op zijn plek. Hij is te jong voor de groep. Ook hij wil heel graag weer bij zijn moeder wonen. De vader wil dat er voor alledrie de kinderen duidelijkheid komt en dat zij een plek hebben waar ze voor langere tijd kunnen blijven wonen. Hij hoopt dat die beslissing snel wordt genomen. De vader stemt in met de verzoeken van de GI tot verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het verzoek van de moeder tot het verrichten van een (tegen)onderzoek verzoekt hij af te wijzen. Gelet op de wachtlijst en de duur van zo’n onderzoek, zal er extra onrust ontstaan. De kinderen blijven dan bovendien hoop houden en dat is niet goed voor hen.
De Raad heeft aangegeven dat hij zorgen heeft over de belastbaarheid van zowel de kinderen als de moeder ten aanzien van een eventueel nieuw onderzoek. De moeder heeft eerder zelf afspraken afgezegd in verband met financiële problemen. De vraag is dan in hoeverre het haalbaar voor de moeder is om deel te nemen aan nieuw onderzoek. Daarnaast is het belangrijk dat de kinderen niet opnieuw worden belast met onderzoek als er al een duidelijk onderzoek ligt. Er zijn verder veel zorgen over de partner van de moeder. De moeder en haar partner zijn voornemens om te gaan samenwonen. Dat betekent dat zij een gezin zullen gaan vormen en dat heeft ook gevolgen voor de kinderen. De keuze van de partner van de moeder om niet mee te werken aan behandeling gaat dus ook de kinderen aan. De partner van de moeder zal dan moeten worden meegenomen in het onderzoek en hij zal zijn medewerking moeten verlenen aan de betrokken hulpverlening. De komende periode is het van belang dat de hulpverlening aan de moeder wordt opgevolgd. De Raad vindt het belangrijk dat tegen de tijd dat de maatregelen aflopen er duidelijkheid is over het perspectief van de kinderen.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter op 11 februari 2022 verteld dat het niet goed met hem gaat, maar ook niet slecht. Op de groep is er veel onrust. Het liefst wil [minderjarige 1] weer terug bij zijn moeder gaan wonen. Hij snapt niet goed waarom dat niet zou kunnen. Het contact met zijn moeder is goed. Ook heeft hij goed contact met zijn vader. Daar gaat [minderjarige 1] om het weekend heen. In het verleden zijn er bij zijn moeder thuis wel dingen gebeurd, maar dat zal volgens [minderjarige 1] nu niet meer gebeuren. De vriend van zijn moeder zat aan de drugs, maar dat is nu niet meer het geval. Zijn moeder heeft nooit meer blauwe plekken.

De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat iedereen het er over eens is dat nog steeds aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt voldaan (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek). Ook is een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk (artikel 1:262b BW). Over de noodzaak tot verlenging van die maatregelen bestaat geen discussie. Ook de rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke criteria voor een verlenging van de maatregelen en zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengen.
In geschil is de termijn waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] moet worden verlengd en daarmee samenhangend de vraag of moet worden overgegaan tot een tegenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv, zoals door de moeder is verzocht. De GI stelt zich op het standpunt dat de aanvaardbare termijn ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is verstreken en dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt. De GI heeft daartoe een zogeheten opvoedbesluit genomen. Dit is een interne beslissing van de GI die formeel niet ter toetsing voorligt aan de rechtbank. Dit besluit is mede gebaseerd op het onderzoek door Inzet voor Zorg. Inzet voor Zorg heeft in haar onderzoek dat in het voorjaar van 2021 heeft plaatsgevonden geadviseerd dat alledrie de kinderen in de basis in een ander gezin opgroeien. De moeder was het toen al niet eens met deze conclusie en voelde zich gesteund door de inhoud van de beschikking van 7 juli 2021. Nu de GI op dezelfde voet is doorgegaan en een opvoedbesluit heeft genomen in de lijn met dit onderzoek vraagt de moeder daarom nu om een tegenonderzoek.
In artikel 810a lid 2 Rv is bepaald dat, voor zover thans van belang, in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
Gebleken is dat de GI een onderzoek heeft laten verrichten door Inzet voor Zorg om meer zicht te krijgen op het toekomstperspectief van de kinderen. Van dit onderzoek zijn in juni 2021 drie rapportages opgemaakt. Uit het onderzoek van Inzet voor Zorg blijkt dat bij alledrie de kinderen sociaal-emotionele problemen en hechtingsproblematiek worden gezien. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn gebaat bij structuur, stabiliteit en rust. Daarnaast is in het onderzoek gezien dat de onrust van de moeder ervoor zorgt dat zij niet altijd goed kan aansluiten bij de behoeften en wensen van de kinderen. De GI heeft op basis van het onderzoek van Inzet voor Zorg de conclusie getrokken dat de kinderen duidelijkheid moeten krijgen over hun toekomstperspectief en dat zij niet (langer) kunnen wachten op positieve ontwikkelingen van de moeder. Uit de beslissing van 7 juli 2021 blijkt dat ook de kinderrechter die conclusie op dat moment nog te voorbarig vond. Er was op dat moment nog sprake van een relatief kortdurende uithuisplaatsing. De moeder had tot oktober 2020 zelf voor de kinderen gezorgd. Bovendien was er toen sprake van een gewelddadige relatie tussen de moeder en haar partner en de persoonlijke problemen van de moeder hadden de overhand gekregen. Daarnaast had de moeder ten tijde van de beslissing van de kinderrechter van 7 juli 2021 nog geen behandeling ondergaan, maar was zij wel al in gesprek met Praktijk Memo. De kinderrechter heeft de GI daarop de opdracht gegeven om in de daaropvolgende periode alle mogelijkheden te onderzoeken en in te zetten om een terugkeer van de minderjarigen in de thuissituatie te kunnen bewerkstelligen, conform het wettelijke uitgangspunt bij uithuisplaatsingen. De moeder stelt zich nu op het standpunt dat de GI aan deze opdracht geen of onvoldoende gehoor heeft gegeven. De GI heeft volgens de moeder geen nader onderzoek verricht naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing van de kinderen. Zij meent dat nu er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden en de conclusies van Inzet voor Zorg niet onderschreven worden, een tegenonderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv aan de orde is.
De rechtbank stelt vast dat het door de moeder beoogde onderzoek niet alleen ziet op een nieuw onderzoek naar de kinderen. De bedoeling van de moeder is om ook onderzoek te laten verrichten naar haar persoonlijke kwaliteiten en (pedagogische) mogelijkheden. Nu het onderzoek van Inzet voor Zorg daar niet (specifiek) op gericht is geweest en uitkomsten van het onderzoek ten aanzien van die aspecten relevant (kunnen) zijn in deze zaak, komt de rechtbank tot het oordeel dat het rapport van een door de moeder gewenst tegenonderzoek mede tot beslissing van de zaak zou kunnen leiden. Het bevreemdt de rechtbank dat een dergelijk onderzoek nog steeds niet heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt dat er al vanaf 2012 hulverlening wordt ingezet in dit gezinssysteem. Er zijn vele instanties betrokken en betrokken geweest. Blijkbaar is er nooit een heldere diagnose gesteld bij de moeder. Nu zal de GGZ dit gaan doen. Dat juicht de rechtbank toe in de hoop dat er dan hulpverlening van de grond komt die wel aansluit en beklijft. Ook de GI blijkt daar een voorstander van te zijn.
Hoewel de rechtbank dus toejuicht dat er nader onderzoek wordt verricht naar de moeder zal de rechtbank echter geen tegenonderzoek ex artikel 810a lid 2 RV gelasten omdat de rechtbank van oordeel is dat het belang van de kinderen zich daartegen verzet.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat alle drie kinderen kampen met sociaal-emotionele problemen en hechtingsproblematiek. Zij hebben in de afgelopen jaren veel meegemaakt en zijn meerdere keren van verblijfplaats gewisseld. Uit het onderzoek van Inzet voor Zorg blijkt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] stabiliteit, duidelijkheid en rust nodig hebben om zich te kunnen hechten en verder te kunnen ontwikkelen. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt dit bevestigd in de behandelverslagen van Impegno. [minderjarige 3] is nog jonger en voor haar geldt daarom des te meer dat er op korte termijn duidelijkheid moet komen over haar toekomstperspectief. Onder genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet langer in onzekerheid mogen blijven over of zij terug zullen keren naar de moeder. De rechtbank onderschrijft daarmee de conclusie van de GI dat de aanvaardbare termijn van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is verstreken en dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt.
Er bestaan al vanaf 2012 grote zorgen over de kinderen en hun opvoedsituatie bij de moeder. De kinderen zijn jarenlang veelvuldig blootgesteld aan huiselijk geweld en spanningen tussen de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn hierdoor zorgelijk gedrag gaan vertonen, waarvoor eerder een ondertoezichtstelling is uitgesproken (2014-2017). Hulpverlening in het vrijwillige kader bleek (opnieuw) onvoldoende om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen, waarna uiteindelijk in 2019 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is uitgesproken. Na meerdere incidenten in de thuissituatie zijn de kinderen in oktober 2020 uit huis geplaatst. Tot de dag van vandaag is de situatie van de moeder niet of onvoldoende stabiel. Gebleken is dat sinds 2012 ruim twintig verschillende vormen van hulpverlening voor de moeder zijn ingezet, maar dat het niet is gelukt om met de moeder daadwerkelijk stappen te zetten.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de moeder een wezenlijk andere uitleg geeft aan de opdracht die de kinderrechter op 7 juli 2021 aan de GI heeft gegeven met betrekking tot een onderzoek naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing van de kinderen. Van de GI werd geen nieuw (uitgebreid) onderzoek naar de mogelijkheden van een dergelijke thuisplaatsing verlangd; de GI diende open minded te kijken naar welke hulpverlening voor de moeder nodig zou zijn om te kunnen komen tot een eventuele thuisplaatsing van de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat de GI aan die opdracht heeft voldaan. Voor de moeder is video-interactie begeleiding vanuit Impegno ingezet om zicht te krijgen op de (opvoed)mogelijkheden van de moeder ten aanzien van de kinderen. Daarnaast heeft de GI tot eind september 2021 ingezet op uitbreiding van de omgang tussen de moeder en de kinderen. Op dat moment heeft de moeder echter de keuze gemaakt om haar partner, die toen net was vrijgelaten en er bewust voor heeft gekozen om niet mee te werken aan de hem opgelegde (klinische) behandeling, weer in haar leven te laten. Deze partner verbleef in detentie omdat hij de moeder zo ernstig had mishandeld dat zij in het ziekenhuis moest worden opgenomen. De GI heeft vervolgens besloten om niet langer in te zetten op uitbreiding van de omgang, omdat de veiligheid van de kinderen niet langer (voldoende) kon worden gewaarborgd. Inmiddels is gebleken dat de moeder en haar partner ook plannen hebben om weer te gaan samenwonen. Dit zou betekenen dat hij, bij een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder, weer deel zal uitmaken van het gezin. Na alles wat er tussen de moeder en haar partner is gebeurd en gelet op de allesbepalende fase waarin de moeder ten aanzien van haar kinderen zat na de beschikking van 7 juli 2021, vindt de rechtbank de keuzes van de moeder onbegrijpelijk en niet in het belang van de kinderen. De moeder is in de afgelopen jaren ook door de kinderrechter meerdere malen uitdrukkelijk gewezen op de consequenties van de keuzes die zij maakt en op het feit dat die keuzes niet (altijd) in haar belang en het belang van de kinderen zijn. Mede door de persoonlijke keuzes van de moeder is hulpverlening ook steeds opnieuw gestokt. Het lukt haar echter kennelijk onvoldoende om daarin verandering te brengen. Daarnaast is sprake van een patroon ten aanzien van het niet nakomen van afspraken. Gebleken is dat de behandeling van de moeder bij Memo is gestopt, omdat de moeder de afspraken niet nakwam. De moeder zelf stelt dat Memo haar niet de hulp kon bieden die zij nodig had, maar dat blijkt zo niet uit de stukken. Ook in de afgelopen periode heeft de moeder regelmatig afspraken afgezegd of is die niet nagekomen. Daardoor is het niet gelukt om samen met de moeder en haar partner een veiligheidsplan op te stellen. De afspraken daarover zijn uiteindelijk eenzijdig door de GI aan de moeder en haar partner opgelegd.
Het is positief dat de moeder inmiddels is gestart met haar GGZ-behandeling. Echter de eventuele positieve effecten daarvan komen te laat voor de kinderen.
De rechtbank is, gelet op al het vorenstaande, met de GI van oordeel dat er nu duidelijkheid moet komen. De kinderen hebben veel meegemaakt en meerdere wisselingen van verblijfplaats meegemaakt. Hun behoefte aan duidelijkheid over hun opgroeiperspectief is groot. [minderjarige 1] verblijft op een woongroep in [plaats] . Dit loopt redelijk, behalve op school. Hij komt onvoldoende toe aan leren, omdat hij last heeft van de onduidelijkheid over zijn toekomstperspectief. Voor [minderjarige 2] is het belangrijk dat zij zich verder kan hechten in het (perspectiefbiedende) pleeggezin. Ook voor [minderjarige 3] is duidelijkheid belangrijk. Voor haar wordt een stabiele plek gezocht. Zij verblijft op dit moment nog in een kortverblijf pleeggezin. Er is echter zicht op een (perspectiefbiedende) plaatsing bij de ouders van een vriendinnetje van [minderjarige 3] . Momenteel loopt er een netwerkonderzoek naar deze plaatsing.
Met een nieuw onderzoek ex artikel 810 a lid 2 Rv zou de onzekerheid voor de kinderen nog langer voortduren. Het is, zoals hiervoor reeds is opgemerkt, zowel voor de moeder zelf als voor de GI en de (toekomstige) behandelaren van de moeder belangrijk dat er meer inzicht komt in het functioneren van de moeder. Met alleen een onderzoek komt er echter nog geen duidelijkheid voor de kinderen. Naar alle waarschijnlijkheid zal er in navolging op het onderzoek ook nog behandeling van de moeder moeten plaatsvinden, waarbij nu nog niet is te voorzien dat die behandeling de moeder op het niveau brengt van een sensitieve en responsieve opvoeder. In de begeleide bezoekcontacten bij Impegno wordt gezien dat de moeder beperkt leerbaar is en dat zij nog niet toekomt aan het leren om sensitief en responsief te reageren op het gedrag en de gevoelens van de kinderen. Het is volgens de rechtbank daarnaast überhaupt de vraag of behandeling voor de moeder wel in voldoende mate van de grond komt. Er is bij de moeder sprake van een patroon van het afhouden van hulpverlening. Zij heeft sinds 2012 geen enkele vorm van behandeling afgerond. Ook heeft zij in de afgelopen periode meerdere afspraken afgezegd of is deze niet nagekomen. Zij lijkt het samen zijn met haar partner voorop te stellen bij haar keuzes. Dit alles maakt de situatie van de moeder en haar (eventuele) mogelijkheden om weer voor de kinderen te zorgen in de toekomst uiterst onzeker. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kunnen niet langer wachten op eventuele positieve ontwikkelingen aan de zijde van de moeder. Daar komt bij dat een nieuw onderzoek opnieuw zorgt voor veel spanningen en onzekerheid bij alle betrokkenen. Dit alles maakt een nieuw onderzoek voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (te) belastend en daarmee niet in hun belang. Het verzoek van de moeder om een tegenonderzoek te gelasten en daartoe een deskundige te benoemen zal daarom worden afgewezen.
Gezien al het voorgaande zal de rechtbank de kinderbeschermingsmaatregelen verlengen voor de resterende duur van de verzoeken, te weten met ingang van 5 april 2022 en tot 22 januari 2023.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 5 april 2022 en tot 22 januari 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 5 april 2022 en tot 22 januari 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 april 2022 en tot 22 januari 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de moeder tot het gelasten van een onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.R. van Triest, voorzitter, N.C.W. Haesen en E.J. Zuijdweg, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2022 in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Lavrijssen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch