Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 2019 onder toezicht staan van een gecertificeerde instelling (GI) en dat hun situatie in de afgelopen jaren niet is verbeterd. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen, maar de moeder heeft in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld en persoonlijke problemen, waardoor de kinderen in een onveilige situatie verkeerden. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken en het perspectief niet meer bij de moeder ligt.
De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om een deskundigenonderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de kinderen stabiliteit en duidelijkheid nodig hebben en dat een nieuw onderzoek hen zou belasten. De rechtbank heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing goedgekeurd, met ingang van 5 april 2022 tot 22 januari 2023. De rechtbank benadrukte dat de situatie van de moeder en haar partner onduidelijk blijft en dat de kinderen niet langer kunnen wachten op positieve ontwikkelingen.