ECLI:NL:RBZWB:2022:186

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9750
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering en de beoordeling van de verzekeringsstatus

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiseres had op 29 mei 2017 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV had deze aanvraag afgewezen op basis van het argument dat zij niet verzekerd was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, nadat haar bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het UWV ten onrechte had geoordeeld dat eiseres niet verzekerd was voor de WIA op de datum van ziekmelding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de datum in geding, 29 mei 2017, wel degelijk verzekerd was, omdat voldaan was aan de criteria voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de arbeidsovereenkomst, de gezagsverhouding en de betaling van loon. Eiseres heeft voldoende bewijs geleverd dat zij in dienst was van een bedrijf en dat er sprake was van een gezagsverhouding. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9750 WIA

uitspraak van 20 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 juni 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen omdat zij niet verzekerd is.
Eiseres heeft op 19 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.
In het besluit van 7 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Vervolgens heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 december 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar ex-man, [naam ex-man] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Beroep tegen het niet tijdig beslissen

Eiseres heeft op 19 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen het besluit van 18 juni 2020. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een overschrijding van de beslistermijn.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen belang meer heeft bij beoordeling van dit beroep. Het UWV heeft reeds beslist op het bezwaar van eiseres bij besluit van 7 januari 2021.
Beroep tegen het bestreden besluit
1.
Feiten
Eiseres heeft zich op 29 mei 2017 ziek gemeld vanuit een (vermeende) dienstbetrekking bij [naam bedrijf] . Na een rechtsopvolging binnen [naam bedrijf] medio april 2018 heeft eiseres een kort geding aangespannen om een veroordeling van de rechtsopvolger van oud-directeur [naam oud-directeur] ( [naam oud-directeur] ) tot betaling van haar loon te bewerkstelligen. Dit heeft geleid tot een vonnis van 13 februari 2019, waarin [naam oud-directeur] is veroordeeld tot het betalen van loon aan eiseres vanaf 15 april 2018.
Eiseres heeft op 3 maart 2020 een WIA-uitkering aangevraagd bij het UWV.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet verzekerd was voor de WIA. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 6 januari 2021 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Vervolgens heeft het UWV bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV eiseres terecht niet verzekerd heeft geacht voor de WIA op 29 mei 2017, omdat niet is voldaan aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
3.
Standpunten van partijen
Eiseres stelt in beroep dat zij op 29 mei 2017 wél verzekerd was voor de WIA. Het UWV stelt ten onrechte dat niet is voldaan aan de vereisten van een arbeidsovereenkomst. Eiseres heeft voldoende gegevens verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat er wel degelijk sprake was van een arbeidsovereenkomst en van verzekering in het kader van de Ziektewet. Tevens stelt eiseres dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en niet zorgvuldig is voorbereid.
Het UWV stelt in beroep dat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd, waardoor er geen aanleiding bestaat om van het standpunt af te wijken dat niet is gebleken dat eiseres was verzekerd voor de WIA. Ter zitting heeft het UWV aangevoerd dat op de datum in geding geen sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en [naam bedrijf] .
4.
Wettelijk kader
Artikel 7 van de Wet WIA bepaalt dat:
1. Verplicht verzekerd is de werknemer.
2. Een aanvraag tot het geven van een beschikking over het verplicht verzekerd zijn op grond van deze wet kan door de werknemer uitsluitend bij het UWV worden ingediend.
Artikel 8 van de Wet WIA bepaalt dat:
1. Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering van de werknemer:
a. die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van die wet, of
b. die de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat personen die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden aangemerkt, voorzover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen.
3. Bij de toepassing van het eerste lid blijft artikel 6, tweede lid, van de Ziektewet buiten toepassing ten aanzien van de persoon die geen arbeid verricht wegens het genieten van ononderbroken onbetaald verlof tot een maximum van achttien maanden, waarbij perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen als ononderbroken onbetaald verlof worden aangemerkt.
Artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet bepaalt dat werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de arbeidsovereenkomst de overeenkomst is waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
Om recht te kunnen krijgen op een WIA-uitkering dient men op de datum van ziekmelding verzekerd te zijn. Eiseres heeft zich ziek gemeld op 29 mei 2017. De datum in geding is daarom 29 mei 2017.
5.2.1.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet WIA is de werknemer verplicht verzekerd. Een werknemer zoals hier is bedoeld is de werknemer in de zin van de Ziektewet, zo is bepaald in artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA. Een werknemer in de zin van de Ziektewet is op grond van artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
5.2.2.
Eiseres stelt dat zij in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot [naam bedrijf] op de datum in geding. Het UWV bestrijdt dit.
5.2.3.
De rechtbank overweegt dat voor het aannemen van een privaatrechtelijke
dienstbetrekking volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) sprake moet zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Voor de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dient de vraag te worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst (zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1525).
5.2.4.
Nu het hier gaat om een aanvraag, ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij werkzaam was bij [naam bedrijf] op basis van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank zal hieronder overwegen of is voldaan aan de criteria die in de rechtspraak zijn ontwikkeld voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Arbeid
5.3.
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat (op de datum in geding) werd voldaan aan het criterium arbeid. Dit criterium behoeft dan ook geen nadere bespreking.
Gezagsverhouding
5.4.1.
Niet eerder dan ter zitting is door het UWV het standpunt naar voren gebracht dat in het geval van eiseres geen sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en [naam bedrijf] op de datum in geding, omdat zij min of meer vrijwillig als vriendendienst na haar ziekte twee dagen per week is gaan werken.
5.4.2.
Ter zitting heeft eiseres als reactie hierop het volgende toegelicht. Eiseres is na haar indiensttreding in 2013 door [naam oud-directeur] ingewerkt met behulp van aanwijzingen over de werkzaamheden. Sindsdien verrichtte zij haar werkzaamheden zelfstandig. Eiseres is na een ziekteperiode thuis de dieren gaan verzorgen om te voorkomen dat de dieren dood zouden gaan. Zij zag dit als re-integratiearbeid.
5.4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij onder supervisie van [naam oud-directeur] is begonnen met het uitvoeren van haar werkzaamheden. Hij gaf haar aanwijzingen over de taken die zij moest uitvoeren. Na verloop van tijd wist ze wat ze moest doen en kon zij vervolgens de werkzaamheden zelfstandig uitvoeren. Eiseres heeft ook verklaard dat zij zich bij [naam oud-directeur] heeft ziek gemeld. Daar tegenover heeft het UWV pas ter zitting – zonder nadere onderbouwing – de stelling ingenomen dat geen sprake was van een gezagsverhouding, omdat eiseres na haar ziekte twee dagen per week is gaan werken. Eiseres heeft naar aanleiding hiervan verklaard dat zij deze werkzaamheden heeft gezien als re-integratiewerkzaamheden tijdens en na haar ziekte. De rechtbank is, gelet op de toelichting van eiseres over haar werkzaamheden, van oordeel dat tijdens het dienstverband sprake was van een gezagsverhouding. Aan het criterium gezagsverhouding is dan ook voldaan.
Loon
5.5.1.
Ten aanzien van het criterium loon heeft eiseres verschillende gegevens overgelegd, onder andere een arbeidsovereenkomst van 18 januari 2013, salarisspecificaties van de maanden januari 2017 tot en met mei 2017 en jaaropgaven van de jaren 2013, 2014, 2016 en 2017. Verder heeft eiseres bankafschriften van de en/of-ING-bankrekening van haar en haar ex-man, [naam ex-man] , overgelegd met daarin betalingen door ‘ [naam oud-directeur] ’ in de periode van februari 2013 tot 7 september 2018 en betalingen door ‘ [naam bedrijf] ’ in de periode van 8 juni 2013 tot 7 september 2018.
5.5.2.
De rechtbank stelt dat de bedragen van de betalingen op de en/of-rekening, zoals deze op de bankafschriften staan vermeld, niet conform de door eiseres overgelegde arbeidsovereenkomst en haar salarisspecificaties zijn. Ter zitting heeft eiseres hierover verklaard dat zij maandelijks een voorschot van € 1.000,- op haar salaris ontving van [naam oud-directeur] , waarna later een verrekening plaatsvond van het bedrag waar zij aanvullend nog recht op had. Het UWV heeft niet bestreden dat sprake was van een dergelijke werkwijze met voorschotten en verrekening achteraf.
De rechtbank overweegt dat voornoemde betalingen moeten worden aangemerkt als loonbetalingen. Hieraan doet niet af dat deze maandelijkse betalingen op de bankrekening van eiseres ronde bedragen betreffen en, zoals eiseres onweersproken naar voren heeft gebracht, werden verrekend met de bedragen op de specificaties. Voorts doet aan de vaststelling dat er loon is betaald niet af dat er over het betaalde loon geen premies zijn afgedragen. De werkgever is verantwoordelijk voor de afdracht van premies over het betaalde loon. Dat de werkgever hiermee in gebreke is gebleven, is een omstandigheid die niet aan eiseres kan worden toegerekend. Hiermee is ook voldaan aan het criterium loon.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank aan de criteria voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat ook de kantonrechter in het vonnis van 13 februari 2019 ervan uitgaat dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Bovendien gaat ook de werkgever daar blijkens de vaststellingsovereenkomst tussen de werkgever en eiseres van 4 juni 2019 daarvan uit.
Dit betekent dat eiseres kan worden aangemerkt als werknemer en uit dien hoofde verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. Het UWV heeft eiseres dan ook onterecht niet verzekerd geacht voor de WIA op de datum in geding.
6.
Conclusie
Het beroep wordt gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Ook zal de rechtbank het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Tevens zal de rechtbank het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte reiskosten tot een bedrag van € 19,92.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.619,92.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 20 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.