In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard en het primaire besluit in stand is gelaten. De hoogte van de in te vorderen dwangsom is heroverwogen en gematigd tot € 25.000,-. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat op 23 december 2021 ter zitting is behandeld. Zowel verzoeker als zijn gemachtigde waren aanwezig, evenals de gemachtigde van het college.
Na een wijziging van het bestreden besluit op 7 januari 2022, waarbij de dwangsom is gematigd tot € 12.500,- en het te veel betaalde bedrag is terugbetaald aan verzoeker, heeft verzoeker het beroep ingetrokken. Hij verzocht echter om veroordeling van het college in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten. Echter, partijen zijn ter zitting overeengekomen dat ieder zijn eigen kosten zal dragen, wat ook in het proces-verbaal is vastgelegd. Hierdoor ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank concludeert dat het betaalde griffierecht ook onder de eigen kosten valt, en wijst het verzoek om proceskostenveroordeling en het verzoek om vergoeding van het griffierecht af.