ECLI:NL:RBZWB:2022:1819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
02-198470-21, 02-106789-21 en 02-306505-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere bedreigingen, openlijke geweldpleging, mishandeling en het voorhanden hebben van een alarmrevolver; noodweerverweer verworpen; oplegging TBS met voorwaarden.

Op 7 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere bedreigingen, openlijke geweldpleging, mishandeling en het voorhanden hebben van een alarmrevolver. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 maart 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bedreigingen van verschillende personen met een mes en vuurwapen, openlijke geweldpleging tegen een ander en mishandeling van een derde persoon. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte had een alarmrevolver voorhanden, wat ook bewezen werd verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, met aftrek van het voorarrest, en besloot tot terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, gezien de ernstige problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico. De rechtbank oordeelde dat de TBS noodzakelijk was voor de behandeling van de verdachte en dat deze dadelijk uitvoerbaar moest zijn. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/198470-21, 02/106789-21 en 02/306505-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 7 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
thans verblijvende in FPK De Woenselse Poort, 5626 ND Eindhoven, Dr. Poletlaan 72,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. L.J. den Braber en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Verder is [naam 1] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, als deskundige gehoord.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(02/198470-21)
1. [naam 2] en [naam 3] met een vuurwapen heeft bedreigd en naar [naam 2] dreigende bewoordingen heeft geuit;
2. openlijk geweld heeft gepleegd tegen [naam 4] ;
3. heeft geprobeerd [naam 5] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel [naam 5] heeft mishandeld;
4. een alarmrevolver voorhanden heeft gehad;
(02/106789-21)
[naam 6] en [naam 7] met een mes heeft bedreigd en naar [naam 7] dreigende bewoordingen heeft geuit.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten (met betrekking tot parketnummer 02/198470-21, feit 3: het subsidiair ten laste gelegde feit) heeft begaan. De officier van justitie is van mening dat er ten aanzien van feit 3 geen sprake is van noodweer, omdat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder parketnummer 02/198470-21, feit 1 ten laste gelegde en van het onder parketnummer 02/106789-21 ten laste gelegde feit, wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit zet de verdediging vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de herkenning van de stem op het geluidsfragment en wijst zij op de tegenstrijdige verklaringen van de aangevers. Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde feit is zij van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit wordt verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens noodweer, omdat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging.
Ten aanzien van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
(02/198470-21)
Ten aanzien van feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte aangevers [naam 2] en [naam 3] heeft bedreigd, zoals ten laste is gelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bevindingen ten aanzien van het geluidsfragment en is daarnaast van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verklaringen van aangevers dusdanig van elkaar verschillen dat geen waarde aan deze verklaringen kan worden gehecht en dat deze buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien – en gelet op de bewezenverklaring van feit 1 en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen –, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat het verdachte is geweest die zich jegens [naam 4] schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Ten aanzien van feit 3
Op basis van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank het volgende komen vast te staan.
Aangever [naam 5] en getuige [getuige] hebben verdachte gevolgd omdat ze hem wilden betrappen op dealen. Op enig moment ontstond er een discussie tussen verdachte en [naam 5] . [naam 5] heeft verdachte vervolgens een duw gegeven, waardoor verdachte in de bosjes viel. Verdachte heeft daarop [naam 5] met een scherp voorwerp in zijn onderarm gestoken en later bleek dat ook het onderbeen van [naam 5] was geraakt.
Poging zware mishandeling?
Verdachte wordt verweten dat hij heeft geprobeerd [naam 5] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voor de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, moet worden bezien of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op een bepaald gevolg – in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam 5] . Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende informatie op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het door verdachte gebruikte geweld zodanig was dat de aanmerkelijke kans bestond dat [naam 5] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan daarom niet worden bewezen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Mishandeling?
Wel kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat het handelen van verdachte gericht is geweest op het opzettelijk toebrengen van letsel en pijn aan [naam 5] . De rechtbank acht dan ook de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen.
Noodweer?
Het beroep op noodweer gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De rechtbank is onvoldoende gebleken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte is weliswaar in de bosjes geduwd door de aangever maar niet kan worden vastgesteld dat aangever daarna nog geweld heeft gepleegd of dreigde te gaan plegen tegen verdachte. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij en [naam 5] weg wilden gaan na het moment dat verdachte in de bosjes was geduwd en aangever [naam 5] heeft verklaard dat verdachte uit de bosjes opstond en onverwacht op hem ( [naam 5] ) af kwam en stekende bewegingen maakte in zijn richting. Voor de verklaring van verdachte dat hij in elkaar is geslagen door [naam 5] en [getuige] , zijn – ondanks dat er bij verdachte wel licht letsel is geconstateerd – onvoldoende aanknopingspunten te vinden in het dossier, zodat zijn verklaring niet aannemelijk is geworden.
Het noodweerverweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van feit 4
Verdachte heeft bekend een alarmrevolver voorhanden te hebben gehad. Zijn verklaring wordt ondersteund door het proces-verbaal van beschrijving en categorisering in het dossier. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van dit feit, in die zin dat zij – gelet op de in voormeld proces-verbaal opgenomen categorisering van het wapen – bewezen verklaart dat verdachte een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmrevolver, van het merk Alfa, kaliber 6 mm K voorhanden heeft gehad.
(02/106789-21)
Gelet op de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 29 november 2020 aangever [naam 7] een mes heeft getoond en op (onder meer) haar gericht heeft en daarbij de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op voormelde datum schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [naam 7] met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het dossier onvoldoende komen vast te staan dat verdachte zich daarnaast schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van
[naam 6] , nu alleen [naam 6] daarover heeft verklaard en zijn verklaring verder geen ondersteuning vindt in het dossier. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde bedreiging van [naam 6] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(02/198470-21)
1.
op 8 juli 2021 te Goes
[naam 2] en [naam 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door
- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand
op die [naam 2] en die [naam 3] toe te lopen en heel dicht tegen die [naam 2]
en die [naam 3] aan te gaan staan en
- dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die
[naam 3] te richten en tegen het lichaam (net onder de borst) van die
[naam 3] te houden en op/tegen de borst van die [naam 2] te zetten en te
drukken en (daarbij) die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen “Moet ik een
paar kanker balles door je hoofd heen schieten”;
2.
op 12 juli 2021 te Goes
openlijk, te weten, op/aan de Kolveniershof
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten tegen [naam 4] ,
door die [naam 4] (met gebalde vuisten) meermalen (hard) in
het gezicht en tegen de neus en op/tegen het hoofd te stompen en/of te slaan;
3. subsidiair
op 24 juli 2021 te Goes
[naam 5] heeft mishandeld door die [naam 5] met een scherp voorwerp in een arm en
een been te steken, waarbij die [naam 5] in een arm en een been is
geraakt;
4.
op 24 juli 2021 te Goes
een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te
weten een alarmrevolver, van het merk Alfa, kaliber 6 mm K
voorhanden heeft gehad;
(02/106789-21)
op 29 november 2020 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen,
mevrouw [naam 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes te tonen aan en te richten op (onder meer) die [naam 7] en
(daarbij) dreigend de woorden toe te voegen “Weet je waar [naam 8] en [naam 9] is en als
niemand van jullie iets zegt, ga ik een van jullie steken” en “Als ik jullie met [naam 9]
zie, dan maak ik jullie dood”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Zoals onder 4.3 is overwogen, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer niet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 236 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert zij oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, zoals door de reclassering in haar rapport van 3 maart 2022 geadviseerd. Zij vordert hierbij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van de voorlopige hechtenis die verdachte reeds heeft ondergaan. Bij oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden wordt verzocht de door de reclassering geadviseerde voorwaarde met betrekking tot begeleid wonen of maatschappelijke opvang niet op te leggen. Indien de reclassering later van mening is dat verdachte wel in een instelling voor beschermd wonen moet verblijven, kan zij een wijziging van de voorwaarden verzoeken. Verdachte heeft ter zitting voorts verklaard dat hij geen medicatie gaat slikken. Verdachte is bereid zich aan de overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, in de nabijheid van een supermarkt waar op dat moment mensen in en uit liepen. De confrontatie met dit soort geweld levert gevoelens van angst en onveiligheid op bij voorbijgangers.
Bovendien heeft aangever door toedoen van verdachte pijn gehad en letsel opgelopen. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte al een aantal dagen naar aangever op zoek was om, zoals later is gebleken, hem fysiek aan te pakken. De rechtbank acht dit handelen van verdachte, waarbij hij zich intimiderend opstelt en voor eigen rechter speelt, zeer kwalijk.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling met gebruikmaking van een scherp voorwerp, waarbij aangever [naam 5] letsel heeft opgelopen.
Verder heeft verdachte een alarmrevolver in bezit gehad. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij met een alarmrevolver op zak op straat heeft gelopen en er kennelijk niet voor terugdeinst hiermee ook handelingen te verrichten. Verdacht heeft zich immers ook schuldig gemaakt aan een tweetal bedreigingen, waarbij hij niet alleen dreigende bewoordingen heeft geuit, maar ook dreigende handelingen met een alarmrevolver en een mes heeft verricht. Deze bedreigingen hebben bij de aangevers geleid tot gevoelens van angst.
Ongeoorloofd wapenbezit is volstrekt onaanvaardbaar vanwege de dreiging die daarvan uitgaat voor de veiligheid van anderen. Ook in deze zaak is weer gebleken dat het dragen van een wapen leidt tot het gebruik daarvan.
Dit zijn feiten die niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij de direct betrokkenen teweegbrengen, maar ook bij de maatschappij in haar geheel.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf houdt de rechtbank er verder rekening mee dat uit het strafblad van verdachte van 17 maart 2022 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en vorig jaar nog voor bedreiging.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich, ondanks eerder opgelegde taakstraffen en gevangenisstraffen nog steeds bezighoudt met het plegen van delicten, zelfs in een nog lopende proeftijd, van een zaak die ook een veroordeling voor bedreiging inhoudt. Verder stelt de rechtbank vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de psychiater van 7 december 2021 en het rapport van de psycholoog van 23 december 2021. Uit deze rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken, ADHD, zwakbegaafdheid en het gebruik van cannabis.
Eerdere hulpverlening heeft onvoldoende tot gedragsverandering geleid. Bij verdachte is sprake van complexe, hardnekkige psychopathologie die zijn levensgebieden in negatieve zin beïnvloedt.
Beide deskundigen hebben geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en tot oplegging van een TBS met voorwaarden. De verwachting van de deskundigen is dat verdachte zich aan voorwaarden zal kunnen houden binnen strenge en duidelijke kaders van de TBS, waardoor dwangverpleging niet nodig wordt geacht. Het kader van een TBS met voorwaarden biedt een waarborg voor de klinische behandeling, een strikt toezicht en op de lange termijn mogelijkheden voor een gunstige ontwikkeling van en perspectief voor verdachte. Bovendien biedt het de mogelijkheid om sneller te starten met een resocialisatietraject dan bij een TBS met dwangverpleging.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het rapport van de reclassering van 3 maart 2022, waarin zij positief adviseert over TBS met voorwaarden en zich ook heeft uitgelaten over de inhoud van de voorwaarden. Binnen een klinische behandeling kan onder meer worden stilgestaan bij het probleemoplossend vermogen van verdachte. Daarnaast heeft verdachte begeleiding nodig om een passende opleiding te vinden. Wanneer verdachte psychisch stabieler en weerbaarder is, kan hij de stap naar resocialisatie maken.
Gedurende het klinische traject moet worden bekeken of een tussenstap met begeleid wonen noodzakelijk is. Ook tijdens het ambulante traject zal verdachte nog de nodige begeleiding en sturing nodig hebben, waarbij constant de focus moet worden gelegd op het lange termijn doel, namelijk resocialisatie. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Met de nodige begeleiding en behandeling kan het recidiverisico volgens de reclassering worden verlaagd en kan verdachte de juiste stappen maken naar een delictvrij bestaan.
Ter zitting heeft de deskundige namens de reclassering geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en benadrukt dat alle door de reclassering in haar rapport geadviseerde voorwaarden bij oplegging van de TBS met voorwaarden moeten worden opgenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van verdachte het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast en dat de TBS met voorwaarden noodzakelijk is. Daarmee is er een stevig kader waarin langdurige behandeling van verdachte kan plaatsvinden. De ernstige en chronische problematiek van verdachte maakt dat noodzakelijk.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van TBS. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens. Op het gepleegde misdrijf openlijke geweldpleging is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist de maatregel, omdat sprake is van ernstige stoornissen en een hoog recidiverisico. Aan de TBS-maatregel zal de rechtbank de door de reclassering in het rapport geadviseerde voorwaarden verbinden, met uitzondering van het gedeelte van de voorwaarden die zien op inname van medicatie en de voorwaarde die ziet op begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Verdachte heeft namelijk ter zitting verklaard niet bereid te zijn tot naleving van deze voorwaarden en de rechtbank ziet thans ook geen concrete noodzaak deze voorwaarden op te leggen.
Ten aanzien van de overige voorwaarden heeft verdachte zich wel bereid verklaard tot naleving daarvan.
Gelet op de noodzaak van een behandeling en omdat het recidiverisico hoog wordt geacht zal de rechtbank bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank overweegt verder dat de TBS zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Naast de TBS met voorwaarden zal de rechtbank ook aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank acht deze straf gelet op de ernst van de feiten en de persoon van verdachte passend en geboden. Dit betekent dat verdachte niet opnieuw detentie moet ondergaan, maar zo spoedig mogelijk kan starten met het TBS-traject.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding voor feit 1, bestaande uit een bedrag van € 600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met schadebedragen die eerder zijn toegekend in soortgelijke zaken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 300,00.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige deel van de gestelde immateriële schade acht de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 8 juli 2021.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het onder parketnummer 02/198470-21 onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot dit voorwerp.
Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de voorwaardelijke straf van
21 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 30 juni 2021 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering toe te wijzen, in die zin dat de 21 dagen jeugddetentie worden omgezet in een taakstraf.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd – die is aangevangen op 15 juli 2021 en duurt tot 14 juli 2023 – schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat, gelet op de maatregel die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, een tenuitvoerlegging van die straf niet opportuun is. Zij zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38, 38a, 57, 63, 141, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/198470-21
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3 subsidiair: mishandeling;
feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
02/106789-21
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 (zeven) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- dat verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- dat verdachte een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
- dat verdachte zich aan de aanwijzingen van de reclassering houdt. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- dat verdachte de reclassering aan een actuele foto helpt waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde aanwezigheid;
- dat verdachte meewerkt aan huisbezoeken;
- dat verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- dat verdachte zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
- dat verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* dat verdachte meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt.
Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
* dat verdachte niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
* dat verdachte zich laat opnemen in FPK de Woenselse Poort of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat (in overleg met de behandelaars van die instelling) nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling;
* dat verdachte zich ambulant laat behandelen door een nader te bepalen instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na zijn klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] (feit 1 van parketnummer 02/198470-21) van € 300,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 2] (feit 1 van parketnummer 02/198470-21), € 300,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 6 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 1.00 stuks wapen; G2358507, Alfa 120;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. N.C.W. Haesen en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 april 2022.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.